vrijdag 2 december 2016

Requiem voor een grootvader

Twee jaar geleden is mijn grootvader rond deze tijd overleden. De vader van mijn vader stierf toen ik een leeftijd had waarvan enkel getraumatiseerde mensen als Jeroen Brouwers herinneringen aan kunnen koesteren, met als gevolg dat ik maar één grootvader actief heb gekend, en dat was pépé.

Hij was een zachtaardig man, met van die typisch goedlachse 'leuke opa'-ogen. Als vader schijnt hij in een voor mij van context gespeende woedeaanval een van mijn moeders poppen in het haardvuur te hebben gekeild - hét voorbeeld dat mijn moeder steeds weet aan te halen als ik haar ter verantwoording probeer te roepen van mijn eigenste jeugdtrauma's - maar zelf heb ik hem nooit boos geweten. 
Hij was zwijgzaam, dus zijn gevoelens waren sowieso moeilijk te peilen, maar hij leek continu in een staat van kalme, innerlijke vrede te leven. Nooit voelde hij de drang om het laatste, luidste woord te hebben. Ik ben ervan overtuigd dat hij over alles een mening had, een zorgzaam opgebouwde en zeer uitgesproken mening, maar dat de zin en de last van het discussiëren hem al lang geleden vergaan was. Als mijn oma, mijn moeke, hem al eens lichtjes onder zijn voeten gaf, glimlachte hij braafjes, hoogstens replicerend met een kwinkslag.

Ik heb hem gekend toen hij nog gewoon kon wandelen en we af en toe op zondag, na de mis, naar Antwerpen treinden om in de Pizza Hut te eten - waar hij standaard voor het buffet, een cola en een koffie koos. Naast het klassieke cavaatje op oudejaarsavond heb ik hem zelden iets anders zien drinken. Een zoetekauw, dat was hij, en hij bleef altijd als een kind genieten van chocolade, Chocotoffs, een paar bolletjes vanille-ijs en, zijn favoriet, pepermunt. Volgens mij verliet hij nooit het huis zonder een rolletje Mentos (en een pak roltabak) in zijn broekzak. En als hij een Mentosje nam, wenkte hij alle kleinkinderen bij hem en stak hen knipogend een snoepje toe, als een zichtbaar verbond der zoetekauwen.
Hij en moeke woonden groot toen. Twee verdiepingen, een gazon omringd met struiken en bekroond met een boom, eindigend op een moestuintje waaruit hij elk jaar wat rabarber voor ons opdiste, terwijl ik zelf stiekem steeds wat bieslook stal, in de grond wroette naar vergeten aardappelen en in de regenton muggenbaby's probeerde dood te slaan.

De teloorgang van zijn wandel was het eerste teken van zijn ouderdom. Halsstarrig weigerde hij het gebruik van een wandelstok, tot het punt waarop dat eigenlijk zelfs geen soelaas meer bracht. Het huis werd opeens te groot, maar het was voornamelijk de zorg voor de tuin die hen dwong hun oude dag op een andere plaats te slijten. 
Hun woonst werd verkocht, de struiken uit de grond getrokken en de boom verdween ook op een illegale manier - het laatste restje van mijn kindertijd is daar gebleven en zweeft waarschijnlijk nog steeds bij de rabarbers, meikevers en de lapjeskat van de buren rond. 
Hierna hebben ze een jaar in een mooie, chique loft gewoond, maar ik heb me daar nooit zo geamuseerd en thuis gevoeld als in de woning die ik voor eeuwig met hem zal associëren. Uiteindelijk werden ze gedwongen wederom te verhuizen, en hoewel hun nieuwe verblijf modern, comfortabel en mooi was, begon pépé toen de controle van zijn lichaam te verliezen.

Hij kon niet meer gewoon stappen. Hij schuifelde eerder, alle kracht die in zijn lichaam restte gebruikend om zijn ontwortelde voeten een schamele decimeter naar voor te krijgen. Van een rolstoel moest hij niet weten, maar nadat moeke een paar keer bezorgd gebeld had omdat ze ergens op een bankje vast zaten, omdat hij letterlijk geen voet verzetten kon, wist hij daar uiteindelijk ook niet aan te ontkomen. 
Volgens mij begon hij zich toen pas heel oud te voelen, met een brein dat zo vlot was als een politicus voor de verkiezingen en een lichaam dat het verdomde mee te werken... Tot ook zijn geest mistig begon te worden. Hij vergat namen. Hij wist niet meer waar hij was. Hij haalde herinneringen door elkaar. Hij wist niet meer een volwassen zoon abrupt te hebben kwijtgespeeld.
Soms probeerde hij nog iets van zijn verloren zelfstandigheid te recupereren, trachtend een fysieke inspanning te leveren waar zijn lichaam niet meer toe in staat was. En dan viel hij op de grond, wachtend tot moeke hem vond en voldoende mankracht bijeen gebeld had om hem op te tillen en terug in zijn rolstoelkerker te plaatsen, want daar had zijzelf helemaal geen kracht meer voor. Er kwamen verpleegsters en kinesisten. Iets redden konden ze niet, wel het noodzakelijke kwaad zo lang mogelijk vertragen. 

Pépé sliep de laatste maanden van zijn leven alleen. De slaapkamer was een verdieping hoger genesteld en zonder een of andere vikingtraplaft geraakte hij nooit naar boven. Er werd een eenpersoonsbed beneden geplaatst, dat later nog voorzien zou worden van gespen om mijn opa in vast te snoeren. Zodat hij er niet uit zou vallen. Zodat moeke veilig was voor zijn onvoorspelbare karakter, dat nu zowaar soms agressief begon te worden. Hij schold mijn oma de huid vol, voor de eerste keer in hun huwelijk, en hij probeerde haar ook te slaan. Nadien herinnerde hij ook hier niets meer van.

Soms lag hij 's nachts te huilen en te roepen. Naar haar. Naar zijn eigen moeder.

Mijn goedgehumeurde en immer vrolijke zoetebek werd in een rusthuis geplaatst. Vierde verdieping. Afdeling dementie. En ze deden hun best, de verplegers en verpleegsters, maar de bewoners stootten me af, met hun gekrijs, gebrabbel, geschreeuw, gekwijl en geschijt. 
Een vrouw die ooit iemand was geweest kon nu niets anders meer dan 'Namnam' zeggen, wat dan ook haar bijnaam werd onder bezoekers en personeel. Er waren bewoners die nog minder konden dan zij. En mijn opa, die zat daar maar in zijn rolstoel, wachtend zonder tijdsbesef en zonder doel. Moeke kwam elke dag, mijn moeder enkele keren per week en ik vermeed het als de pest. Niemand had me ooit kunnen voorbereiden op hoe het zou zijn om helemaal alleen te praten tegen het vertrouwde, maar oh zo uitgemergelde lichaam van mijn opa, die op dat moment misschien niet eens meer wist wat de correlatie tussen ons beiden was en wiens gebrekkige herinneringen hem nu dwongen tot nog meer zwijgzaamheid, die me met tranen in de ogen aankeek terwijl ik hem hakkelig wat onzinnige anekdotes van mijn leven toevertrouwde en hem de stamboom van de familie aanreikte die ik voor hem had gemaakt, alle voor hem ooit zo vertrouwde gezichten aanwijzend, terwijl de zaal stonk naar urine en roemloze ouderdom en er rondom ons door nog verganere lichamen luidruchtig in de pamper werd gekakt, geschreeuwd, gevloekt en genamnamd. Onwezenlijk.

Hij kon geen Chocotoff noch Mentos meer eten, want hij zou zich erin verslikken. Chocola en ijs ging nog wel, maar dan wel enkel pietepeuterige babyporties. Moeke vertikte het om de tabak te kopen die zijn falende longen nog harder zou belasten, dus naast zijn persoonlijkheid en menselijke eer was hij ook het genot ontlopen. En zo stierf hij, in een bed dat niet het zijne was en in een deserterend lichaam vol doorligwonden.

In de oorlog werd hij als kind bijna doodgeschoten omdat hij een aardappel stal.

Zijn lijk werd, zoals het in onze familie blijkbaar de gewoonte is, opgebaard. Ik ging tegen mijn goesting erheen en wonderbaarlijk, de atomen die daar in de kist lagen leken zelfs nog minder op mijn opa dan ervoor al het geval was geweest. Een slecht geboetseerd wassen beeld waar ik me niet verbonden mee voelde, meer bleef er niet over.

De afscheidsplechtigheid liep uit, maar er werden veel foto's van hem getoond die ik nog nooit gezien had. Hij als kleine jongen naast een onbekende volwassen man waar ik blijkbaar genetisch materiaal mee deel. Zijn broers en zussen. Hij en moeke in een ver verleden van sepia. Hij als volwassen man. En dan het aspect van zijn leven waar ik affiniteit mee had: hij als grootvader, netjes in een donkergrijs pak gestoken, met grijzend of wit haar, lachend naar de persoon die achter de lens stond. 

Ik had ook een tekst geschreven. Uiteraard.

Dag pépé en vrienden van. Er werd me gevraagd om als jongste kleinkind een tekstje te schrijven en het eerste waar ik aan dacht waren de feiten uit jouw leven: Wat weet ik van jou als mens? Je jeugd, de Tweede Wereldoorlog, je job, je filosofieën – zaken waarover jouw kinderen daarjuist gebabbeld hebben - en ik moet toegeven dat ik daar als kleinkind heel weinig van afweet en wat ik weet, heb jij me niet verteld, dat hebben anderen gedaan. Ik denk, pépé, dat jij over alles een uitgesproken mening moet hebben gehad, maar je liep er niet mee te koop. Tijdens lichte discussies op feestjes bij ons thuis, zat je daar, in de gemakkelijke zetel, van je koffie of cola te nippen, met in je mond de nasmaak van het taartje of chocolaatje dat je net naar binnen had gespeeld, want je was net zoals ik een enorme zoetekauw, en je luisterde naar de mensen, wat ze zeiden, actie, reactie, ondertussen rustig een safke rollen – ik zie het u nog zo doen: papier openen, tabak erin strooien, papier rollen, je lippen even als prit gebruiken, voila, perfecte sigaret - en dan opeens hoorden we dus vanuit jouw hoek één zin die de discussie in werd geworpen. Eén zin die jouw mening compleet omvatte. En dan stond je op om in de tuin je sigaretje te roken, de discussie latend voor wat het was. 

Als kind vond ik dat geweldig, met zo weinig woorden me toch veilig en geborgen laten voelen. Jij bent een van de weinige volwassen uit mijn leven geweest die me nooit heeft gekwetst, die nooit over onbenulligheden gezeurd heeft, nooit heeft geroepen en die me zelfs nooit heeft gestraft – als ik al eens berispt moest worden, dan nam moeke dat wel voor haar rekening. Jij was degene die de berisping zou milderen, met een knipoog en een mentoske. 

Als volwassene, toen jij in het rusthuis zat, kon ik niet zo goed met die stilte overweg. Het was niet dezelfde, gezellige stilte van vroeger. Het was een gedwongen stilte van een man die ergens zat waar hij niet wou zijn – een zottekot, zo noemde je het rusthuis, en ik geef u gelijk -, een man die aan het aftakelen was en het wist. Je had vlagen van dementie, maar je hebt alles beter beseft dan we hadden gewild. En dan zat ik daar, onwennig, niet wetend wat te zeggen, met enkele ideeën om te doen, maar de stamboom van de familie is het enige wat ik uitgevoerd heb en ik denk, hoop, dat je er iets aan gehad hebt. 

Jouw laatste jaren waren niet de beste uit je leven en ik heb besloten deze dan ook ver weg te bergen in mijn geheugen. Voor mij zal je altijd wonen in de Lucasstraat en je zult wandelen, misschien met een stok, maar je wandelt zelfstandig en je haalt een pattat uit de grond, maakt een babbeltje met de buren, bakt frietjes, rolt sigaretten, eet ijsjes mèt aardbeien erbij, met liefde door moeke gemaakt, bekijkt samen met ons weeral die ene video van de troetelbeertjes en de smurfen en je wandelt, wandelt en fietst, je fietst naar de kerk en daar zal ik zijn, met scheve tanden en vlechtjes in het haar en je lacht naar me en knipoogt en je haalt uit je broekzak het rolletje mentosmuntjes. Eentje voor mij, eentje voor mijn zus en eentje voor jezelf.

Moeke heeft me na zijn dood nog wat van de resterende rolletjes Mentos gegeven. Alles heb ik opgesmikkeld, maar als je goed zoekt in mijn archeologische site zul je nog ergens een rolletje vinden waarin één Mentosje bewaard is gebleven.

Nu ga ik nog even de stad in, op zoek naar menselijk contact en iemand die mijn gebroken sigaret kan omrollen tot een nieuwe.

Slaapwel.