zaterdag 27 augustus 2016

Poznaninpolinskaja

Het giet als ik de auto uit spring, Poolse bodem op. Ik bedank mijn lift uitvoerig en gemeend, like always, en ik stap zo snel en zo ineengedoken mogelijk in de richting waar ik meen naartoe te moeten gaan. Ik heb geen kaart, geen Google Maps, enkel een afdruk in mijn geheugen van de uitgestippelde route zoals die op de gps verscheen. Het regent en waait en ik heb het koud, maar verdomd dat ik nu in mijn rugzak ga rommelen, zoekend naar warme kleren. Ik ben nog steeds niet bang, maar de regen, de kou, het late uur, de twijfel of ik in het kraakpand terecht zal kunnen, het ontbreken van een routeplan en het besef dat ik nu echt mijn comfortzone uit ben, moederziel alleen in een land waar je nog nooit iets goeds over gehoord hebt en waar je, besef besef, geen gesproken noch geschreven woord herkent, maken me nerveus en gehaast.

Enkele Engelssprekende passanten googelen snel mijn bestemming en begeleiden me naar de tramhalte - tram 11, uitstappen bij Wieskopiestawhatever. Dus ik wacht en bibber verkleumd tot de tram arriveert. Twee haltes, en dan kan ik verder verkleumd bibberen op zoek naar de straat waar mijn nachtelijk onderdak zich zou bevinden. Ik verlaat met tegenzin de warmte en veiligheid van mijn gratis tram, vervloek de koude, kijk wat hulpeloos in het rond want waarthefuck is die straat nu? en tsjakkah, klaarblijkelijk sta ik er middenin. Het is een zielige straat, dat wel. Donker, kil en nergens een mens te bespeuren. Veel leegstaande woningen waar je altijd in het portaal zou kunnen slapen. Blijf zoeken. Links... ah nee, op het straatnaamplakkaat staan de huisnummers en ik ga de verkeerde kant uit... Rechts dus... Hier? Nee. Nee. Nee. Te ver? Echt? Ja. Terug... Weer te ver? The fuck? Terug... en ik vind de weg naar het kraakpand; een verscholen en bemodderd donker steegje. Als ik bij de met prikkeldraad beveiligde ijzeren poort kom, schiet er direct een geruststellend licht aan. Ik druk op de bel.

Niets.

Ik druk nog eens, met onverminderd optimisme.

Niets.

De komende minuten blijft het beldrukken (steeds langer en wanhopiger) de vaste repetitieve waarde van mijn avond. Ik vloek en sakker en spoor alle inwonenden telepathisch aan de deur open te doen. Ik probeer in te schatten hoe weinig schade ik op zou lopen mocht ik over het hek en de bijhorende prikkeldraad zou kruipen - want niets is zo bevorderlijk voor andermans gastvrijheid dan een beetje inbreken. De hemel gooit water op mijn hoofd en de aarde bewaart het voor mijn voeten, en ik ijsbeer nerveus door de modder en de plassen en ik vloek en belbelbel en bereid me al voor op een koude, harde nacht, verdomme.

Opeens is er licht, beweging, een paraplu, en twee mensen verlaten het domein en eentje betreedt het. Met forse tred verlaten we mijn natgeregende angst. Het pand bestaat uit verschillende gebouwen en, ondanks mijn nachtelijke slechtziendheid, vermoed ik dat het enorm uitgebreid is. Weinig graffiti, veel stickers en posters en een ongekunstelde gezelligheid. In de keuken, onder een zacht peertje en met de geur van pannenkoekenbeslag in de lucht, geef ik mijn Berlijnse referentie door. Ik mag blijven slapen. Vijf nachten zelfs, als ik wil. En pannenkoeken bakken mag ook.

Ik wacht tot de huidige pannenkoekenbakker - een jonge Zweed die geen Engels praten kan - zijn laatste, half verbrande, aangekoekte pannenkoek uit de zwaar pyromanisch mishandelde pan geschraapt heeft en dan begin ik eraan. Ik meng bloem en rijstmelk, meen dat er ook eieren in moeten, zoek eieren, vind niets, kluts nog een beetje verder, giet olijfolie in de pan, draai het vuur aan godsamme, veel te hard. Zachter. Nee? Niet moeilijk dat die een zo'n misbaksels van quasi gecremeerde pannenkoeken had gecreëerd. Veel vuur = veel deeg. D'uuh, kwak massa's klonterdeeg in de pan, die moeilijk vast te houden is met vijftig procent minder vijzen in de steel. Ik bak het ene meesterwerk na het andere en mijn ogen zijn zoveel groter dan mijn maag dat er nog een megasaurus van een pannenkoek overschiet nadat ik me al tot misselijkheid toe heb volgepropt. Bijhouden voor morgen. Tussen enkele pannenkoeken door stuur ik een sms naar mijn ouders: 'Ik ben pannenkoeken aan het bakken in een kraakpand in Polen'. Geruststellende sms'en, daar leef ik voor. Ondertussen is het al na middernacht. Ik kruip mijn bed in, veilig en warm, en val heel snel in slaap.

Vermits mijn bed in een afgelegen hoekje in de keuken staat, word ik vanaf een bepaald uur herhaaldelijk gewekt door keuvelende, ontbijtjesnuttigende mensen. Ik hoor, negeer en slaap verder. Als ik eindelijk de motivatie gevonden heb op te staan, ben ik alleen. Mijn pannenkoeken liggen nog in mijn maag te slapen, dus ik begin de dag met het verkennen van dit gebouw. Vrijwel onmiddellijk bots ik op een van de grote gevaren voor de reiziger: een free shop. Ik neem een shirt met lange mouwen mee en een korte broek, want ik heb nu al mijn meegenomen kledij aan en ik heb het nog koud. Er stond een geweldig paar schoenen, maar rationele ik begon me direct uit te kafferen, dus ik liet ze maar staan. In het toilet zorgde de lichtschakelaar ervoor dat er gelijktijdig een blazer en radio aanschoot. Hehe. Domotica. Sort of. 

Wegens gebrek aan een handdoek schudde ik me succesloos droog na de douche, deed mijn hoopje kleren weer aan, at mijn pannenkoek op, samen met de restjes van het eten dat ik in Berlijn gekregen had - aangebeld bij een chique huis en direct voorzien geweest van dikke sneden rozijnenbrood, kaas, tomaten, worst, appels, frisdrank en water - nam een pak havermout mee uit de gemeenschappelijke keuken want niets reist zo gemakkelijk als een extra 800 gram, bekeek het stadsplan en vertrok, niet wetende of ik die nacht terug zou komen of dan al in Warschau zou zitten.

Poznan was, zeker in vergelijking met Berlijn, een pracht van een stad. Smalle sprookjesstraten, kleurrijke, feeërieke huisjes... Dat ik in een container twee paar prachtige kniekousen vond en een alpaca-poncho want niets reist zo gemakkelijk als wat extra kilo's, hielp mijn beregende gemoed natuurlijk ook vooruit. Hier zou ik nog eens terug willen komen, dacht ik, maar nu heb ik genoeg gezien. En ik raapte wat karton op uit een portiek, schreef daarop 'Warsaw/Krakau' en wandelde naar mijn volgende liftjes.

donderdag 25 augustus 2016

Ich bin ein...

Berlijn is gigantisch (en) smerig. Ik prijs onszelf gelukkig dat we een andere liftster hebben opgescharreld - eentje die Berlijn kent en ons van een slaapplek kan voorzien. Met z'n drieën verlaten we de auto in godweetwelkdistrict en zij weet tram hier en straat daar en wij volgen haar gedwee naar het centrum en laten de stad op ons inwerken. Zestig jaar geleden zal de architectuur al niet in schoonheid noch originaliteit hebben uitgeblonken, maar nu is het woongedeelte helemaal een vergaan communistisch zooitje. De gebouwen zijn van een deprimerende, eentonige lelijkheid en het enige wat sfeer uitademt zijn de centimeterdikke lagen posters op de muren, al dan niet extra aangekleed met graffiti of stickers. Een louche gettosfeertje, dat wel. Ik voel me in een of andere achterbuurt in de Bronx, niet in een van 's werelds meest besproken metropolen.

Mijn teleurstelling blijft gelukkig niet lang duren, want Berlijn, hoewel potsierlijk kakofonisch aangekleed, leeft. Keulen en Düsseldorf waren mooie, nette steden waar mooie, nette mensen rustig hun tijd verdoen op het voorspelbare ritme van de kalme ademhaling van de stad. Berlijn ademt kalm noch voorspelbaar, ze hijgt in uw nek en springt en jubelt en danst en spuwt in de lucht en de restjes kwijl condenseren in de harten van haar inwoners en bezoekers, die, evenals hun stad, een allegaartje van alles zijn. Hier zijn de alternatieven de norm. Berlijn is mijns inziens gatlelijk, maar boy, wat een karakter. Ik ontmoet constant hippe, jonge, lieve, oprecht behulpzame mensen en wanneer ik 's avonds alleen door deze Bronx kuier, voel ik me volledig veilig. Dat de nacht eindigt in een freakshow in een kraakpand en ik voor anderhalf bijeengebedelde euro zien kan hoe de een zijn kin en arm penetreert met ijzeren staafjes en de ander liters rum-cola mixt door ze in een tonnetje aan haar vagijn te hangen en te pelvic thrusten, is een mooie illustratie hoe positief geschift het uitgaansleven en de mensen hier kunnen zijn.

Die nacht weet ik mezelf het kraakpand in te praten, waar ik 's ochtends snel uitgebonjourd word. Ik neem afscheid van het deel België dat met me vertrokken is, want ook in mijn hart druipt de condens van de wanden en ik voel het prikkelen om alleen verder te trekken. Ik verdoe het merendeel van de dag met het verlaten van de stad. Liften naar dichte of verre bestemmingen is een piece of cake als je eenmaal op een tankstation op de snelweg beland bent, maar op dat tankstation geraken? Ho maar. Vier uur duurde het eer Berlijn me eindelijk los wou laten - maar toen ik eenmaal een lift te pakken had, zat het direct snor. Polen lonkte al een paar dagen verleidelijk naar me en nu repte ik me uit Duitsland om zo snel mogelijk bij haar te zijn. De snelweg werd geflankeerd door prachtige bossen. Alsof de GVR normale boompjes uit de grond getrokken had en hun wortels glad had gesmeerd tegen de stam.

Het is nu 21.00 uur, het wordt donker en ik heb nog zo'n twee uur te gaan eer ik in Poznan ben, en dan moet ik nog op zoek naar het mij aangeschreven kraakpand. Toch ben ik niet bang. Uiteindelijk kan ik altijd op de grond slapen, zoals tijdens onze eerste nacht in Keulen. Overleven is niet moeilijk.

De wereld zal zo klein zijn als ik weer thuis ben.