zondag 17 juli 2016

Delirium

De muziek is goed, drank, wiet en drugs hebben mijn gedachten lam gelegd en ik begin zowaar te zweven. Ik zweef over de keurig onderhouden grastuin andere werelden in. Boven mijn hoofd beweegt een schel licht op kartonnen plafonds en het is zo saai en lelijk dat ik ervoor kies ergens anders naartoe te gaan.

Ik wals door de balzaal der illusies van mijn dromen: op blote voeten dansen op het zachte gras van een waanzinnig cool feestje "Ik voel me super. Net cat genomen. Wil je ook wat?" naar vliegen door het heelal. Ik buitel door mijn gedachten en lach, lach, lach, want vliegen is zo verdomd prettig. Als ik mijn ogen open zie ik soms een kamer, kaal en lelijk en zonder ziel, maar ik hoef slechts enkele seconden te wachten tot alles weer vervormt naar zaligheid. Ik moet plassen en een vrouwelijke figuur schuift iets onder me, vraagt of het gaat en ik zeg ja, want dat is het enige antwoord dat van me verwacht wordt. Sukkelig schuif en trek ik mijn onderbroek Onderbroek? Waar zijn je kleren? naar beneden en ik sta, nauwelijks in bont verhult, te praten op het feestje en iedereen lacht en is blijblijblij. Er ligt iets kouds en hards onder mijn kont en het stoort en ik flikker het opzij, leg me gemakkelijker Waar ben je? en praat met gesloten lippen tegen alle mensen die rond me heen staan. Ik bekijk hen, zie hoe ze gelukkig zijn en pret hebben en ze verdwijnen en de kamer neemt andere vormen aan en ik moet plassen. Juist. Ik schuif instinctief iets dat op een metalen soepbord lijkt onder mijn billen, herinner me mijn onderbroek uit te trekken Onderbroek? Waar zijn je kleren? en moeizaam pers ik een zielig straaltje uit mezelf en ik los weer op in betere werelden.

"Is het gelukt?"
Met mijn onderbroek half over mijn knieen bengelend vraag ik waar ik ben. Duidelijk geiritteerd bitst de vrouw Verpleegster. me toe dat ik in Hasselt ben, in ziekenhuis X en ik wil nog wat vragen, maar ze wandelt met forse stappen weg en ik voel me eenzaam.
Cat. Catcatcatcatcat. Nee. Ket? Ketamine? Er was iets met ketamine.

In de hoek van de kamer die er daarjuist niet was zit een vreemde, enge man. Naast de verpleegster Lig ik echt in een ziekenhuis? Ik ben toch op een feestje? is hij de enige die niet gelukkig straalt. Hij rookt en staart me priemend aan. Ik kijk hem strak aan, trek mijn onderbroek naar omhoog, evenals mijn deken en ondertussen laat ik mijn hand subtiel over mijn borst glijden. Naakt. Ik ben naakt. Waar zijn mijn kleren? Hoe kom ik hier? Benauwd en kwetsbaar draai ik me naar de andere kant, terug het feestje in. 

Ik moet plassen. Geen verpleegster noch bedpan in de buurt. Ik zet me recht, duizel, kijk naar de baxter die ongemakshalve niet aan zo'n rolding hangt, probeer hem voorzichtig van de ijzeren stang te prutsen, faal, raak geirriteerd en trek het zooitje er dan maar af. Niet mijn probleem. Ik wil hier niet eens zijn. Ik duizel en draai en waggel en strompel door de kamer en ik ben gedwongen te erkennen dat ik effectief in een ziekenhuis ben en ik baal. Hoe kom ik hier terecht? Waarom? Het licht in de badkamer is veel te fel, te fel te fel te fel. Ik bekijk mezelf in de spiegel en ik moet toegeven dat ik er belabberd uitzie. Wild, en kwetsbaar tegelijkertijd. Dat ze, zoals verwacht, mijn make-up niet hebben verwijderd doet er ook geen goed aan. Ik plas, spoel niet door, kruip terug mijn veilige bed in Waarom ben ik hier? om realiteiten te zien die niet bestaan. Ik neem me voor uit het ziekenhuis weg te lopen en te sms'en of iemand me terug naar het feest wil voeren, want daar was het fijn en ik wil terug. Eerst nog een beetje rusten. 

"Hebt gij alles op?"
"Ja"
"Hebt gij een volledige gram ket genomen?"
'Tuurlijk" 
Waar maakt die jongen toch zo'n probleem over? Rex kijkt me aan alsof ik iets heel erg verkeerds heb gedaan. Alsof ik dat beetje drugs niet aankan.

Naast mijn bed zitten enkele tof uitziende jongedames al rokend en giechelend te keuvelen. Ik wil hen zeggen dat ik buikpijn heb en of ze het roken in mijn nabijheid dus willen laten, maar ik herinner me dat dit een verzonnen realiteit is. Dus ik inhaleer de tabaksrook, sluit mijn ogen en verdwijn.

"Gaat het?"
"Joaaaa... maar... ik moest... plas...sen... Trok dit eraf... Sor...ry..."
Mijns inziens is de klaagzucht die hierop volgt botter dan nodig, maar ik weet dat ik niet in de positie ben kritiek te uiten.
"Weet je waarom je hier bent?"
"... Er was... een... feestje... Ket... Ik denk dat... dat het is..."
"Was dat de eerste keer?"
"Jaaa..." Ket wel, in elk geval.
"Niet slim, he. Je had je moeten zien toen ze je binnenbrachten. Heel zielig. Ik denk dat het een overdosis was. Je had dood kunnen zijn."
Op mijn verzoek brengt ze me een glaasje water en haast zich weer te snel weg, mij getroebleerd achter laten in mijn eenzaamheid. Overdosis. Overdosis. Je had dood kunnen zijn. Overdosis. Dood. Dooddooddood. Heh. Dat gaat makkelijk.
Ik zucht, draai me om en soezel weer weg.

"Hebt gij alles op?"
"Ja"
"Hebt gij een volledige gram ket genomen?"
'Tuurlijk" 
Ik heb net een zakje ket gekregen, goed voor een dosis. Alles naarbinnen gesnoven, geen moeite, enkel een vieze nasmaak. Ik vraag me af waarom Rex er zo'n drama van maakt en ik kijk hem diep in de ogen en ik zie nu aan zijn blik dat ik effectief iets heel erg verkeerds heb gedaan en ik word bang voor de mogelijke gevolgen. Overdosis. Je had dood kunnen zijn.
Ik open mijn ogen en hij staat naast mijn bed. Hij wandelt heen en weer en aan zijn hele doen merk ik dat hij niet blij is met mij. Again. Hij stopt bruusk, kijkt me strak aan en begint zijn, deze keer volledig terechte, preek. 
"Zijt gij achterlijk ofzo?... Een gram ket... Wou ge dood ofzo, want zo, ja, zo gaat het wel lukken."
Ik hou nog steeds van hem en ik ben blij dat hij er is, dat ik niet alleen ben, maar ik voel mijn ingewanden op en neer springen, veel te hard, en ik moet kalm worden en zo lukt dat niet. Dus ik haal Hanne er maar bij. We zitten in de wolken, mooie zachtroze wolken, en er is een lichtpaars pad en daar komt Hanne al aangevlogen.
"Ja, D...., da's niet slim, he?"
"Ik weet het."
"Ja, het spijt me echt, maar veel kan ik er ook niet aan doen. Tenslotte ben ik een gedachte van je, dus, ja... sorry."
We knuffelen en dan vliegt ze weg. Ik blijf staan op het pad in de wolken. Een gedachte, he? Dus ik controleer volledig wat er gebeurt? Nice. Waar wil ik naartoe? 
Ik wil Morpheus ontmoeten.

Met open ogen zie ik hoe het plafond een sterrenhemel wordt en ik vlieg het heelal in, diepzwart en bezaaid met fonkelende glitters. Ik herinner me het einde van Sandman en ik zie het gebeuren en word dieptreurig en wil huilen, maar dit zijn mijn gedachten, dus ik heb de macht wijzigingen in de storyline aan te brengen. Ik zweef door prachtig ingekleurde universa en wacht. Opeens staat Morpheus voor me en hij is imponerend machtig en beeldschoon. De ruimte verandert en hij zit op een troon, met een achtergrond die bestaat uit alle soorten hemel en alle bestaande en onbestaande kleuren en alles schittert en ik voel tranen opkomen door al die schoonheid. Hij kijkt me aan en zijn blik is ondoordringbaar en ik ben ontroerd dat hij mijn bestaan heeft opgemerkt. We praten even over de dromen waar ik in vlieg en dan staat hij op en de ruimte is opeens gevuld met schitterende spiegels. Hij haalt eentje achter zijn rug vandaan en het lijkt vaag op een paard, zo'n tzee meter lang en anderhalve meter hoog.
"Dit," spreekt hij me diepernstig toe, "is je leven."
Hij reikt me mijn leven aan en ik spiegel mezelf erin, geintrigeerd.
"Dit is je leven. Je hebt er maar een, dus wees er voorzichtig mee."
Ik neem mijn levensspiegel klungelig onder mijn armen vast en het is onhandig en zwaar en ergens wil ik het ogemblikkelijk kapot smijten, gewoon omdat ik het kan, maar ik voel de ernst van alles en ik bekijk de krassen op het glas en neem me voor er voorzichtiger mee te worden.

Het is nu zo'n vijf uur 's nachts en ik wil Damian bellen, maar hij neemt niet op omdat hij nachtelijke telefoontjes niet ernstig dunkt. Rex durf ik absoluut niet te storen. Mijns inziens was ik de laatste twee dagen behoorlijk goed bezig op een meer afstandelijke, vriendschappelijke manier met hem om te gaan en nu heb ik het natuurlijk verpest. Dat en het hele feest en bijna mijn eigen leven. Hoogbegaafd en achterlijk. Niet dood te krijgen en suicidaal. 

Ik voel me heel alleen. Ik bel de verpleegster op om Klara op te zetten, want ik zal nog beter trippen met klassieke muziek erbij. Ze brengt ook een volledige fles water mee, die waarschijnlijk wel op de rekening zal verschijnen. Verdomme. Hoeveel gaat dit grapje u kosten? Ze hebben niet eens iets gedaan; een baxtertje en uitrusten, that's it. Verdomme. Waarom lieten ze me niet op feestje? Mensen met hun goede bedoelingen altijd. 

De nodige rust wordt me ontnomen als het ziekenhuis ontwaakt. De verpleging probeert niet eens te verbergen hoe graag ze me weg willen en ik begrijp, pharmaceutisch bedrijf enzo, maar het kost zo veel moeite om wakker te blijven en als ik mijn ogen sluit, hallucineer ik ogenblikkelijk. Met grote inspanning bel ik mijn Hasseltse vriendenkring op, maar zij slapen hun roes allemaal uit op het feestje en de enige die zijn gsm opneemt, is zelf aan het trippen. Wat een soep. Uiteindelijk heeft Rex me moeten ophalen. In de tijd daarvoor benadrukten de verpleegsters nog maar eens dat het slechte vrienden zijn en dat je er niet op kan rekenen en dat waarschijnlijk niemand zou komen en ik kreeg er zo'n stress van, maar ik was veel te zwak en te laf om te reageren, om te zeggen dat mijn lompigheid hen niet te verwijten valt, dus ik zweeg maar en tripte gestresseerd verder.

...

"Morgen ben ik op reis, he ma. Ik had dat wel al gezegd, maar gulder vergeet dat toch en ik wou nog eens bellen voor ik vertrok."
"Ah, da's lief. Naar waar gaat ge nu?"
"Geen idee. Ik ga hier met een vriend liften en we zien wel waar we uitkomen. Waarschijnlijk splitsen we onderweg ook, en dan ga ik alleen verder."
"Past maar op, he."
"Ge kent me toch."
"Wel lief dat je hebt onthouden te bellen."
Onthouden te bellen?... Jarig... Mijn moeder is vandaag jarig...
"Jaja, ik had het onthouden. Hoe is het feestje daar? Veel taart?"
50 jaar is ze geworden, jij was het vergeten en je had haar ook nog eens bijna een doodskist cadeau gedaan. Om eens over een mokerslag van schuld te spreken.
"Ja, het is goed, he. Pap had taart gebakken en we hadden een stuk voor u willen bewaren, maar je was er niet schuldschuldschuldwroegingwroegingwroegingspijtspijtspijt dus je kunt niet proeven."
"Haha. Geef een feestje als ik terugkom, dan kan ik dan taart eten."
"Typisch voor u. Nu, wees voorzichtig, he?"
"Altijd."
"En we zien u graag. Dat weet ge, he?"
"... Ja... Dat... weet ik... en... ikziejullieookgraag"

Op een moto vloog ik van Rex weg, net zoals enkele tranen over mijn wangen Da's van de wind, romantisch kutkind. Zet uw klep dan dicht. Is dit voorzichtig zijn voor u? en ik ga zo'n zes weken reizen in Europa en ik hoop dat ik mezelf weer vind, want het lijkt erop dat ik me een beetje verloren ben.

Als ik mijn naam had mogen kiezen, dan was het trouwens mijn titel geworden.

maandag 4 juli 2016

De afgeschafte trein.

Ik ben vierentwintig en klaar om te feesten. Mijn glazen drinkfles is voor zo'n 400 centiliter gevuld met brandewijn, ik heb een zak kersen mee die ik per vaak voorkomend ongeluk te laag geprijsd heb (dertien cent voor een kilo), twee gestolen donuts en net genoeg cash geld om mijn toegang tot Space Safari te garanderen. Mijn gratis Benelux-treintickets zijn zo hard gereduceerd dat ik ze niet wil gebruiken voor een poepescheetafstandje zoals Gent, zeker niet als de NMBS zo'n fijne promoties heeft. Alle loketten zijn al gesloten, dus ik stap op de automaat af, bestel mijn Go Unlimited, draai me naar het informatiescherm om en... mijn trein is afgeschaft. 
'Wegens een personenongeval op plaats X is heel het treinverkeer van en naar X in de soep gedraaid.'

Godverdomme.

Ik kijk om me heen, net alsof er op die manier opeens iemand zal verschijnen die mijn transportprobleem oplossen kan, maar er is geen enkele autoriteitsfiguur om raad te bieden en van mijn medereizigers valt bitter weinig hulp te verwachten. Dus ik drentel onzeker door het station, me afvragend hoe the fuck de wereld er nu voor zal zorgen dat ik tijdig op mijn goa-feestje arriveer, want ik wil drinken en dansen en kussen en roken en zien of er drugs of knappe mensen te fiksen zijn en hoe the fuck valt dat te realiseren als ik in mijn kutstation voor, ho maar, anderhalf uur moet wachten?

Smeerlap.

Ik ben veertien jaar, de leeftijd waarop knappe jongens nog illegale boomhutten bouwden en onze huisdieren alle mogelijks te ontvangen liefde personificeerden. Ik heb nooit een boomhut gebouwd. Niet alleen dat ik het nodige begijnhof miste, ook was er niemand voor mij om mee te bouwen. Ik ben alleen. Naar mijn gevoel mijn hele leven lang. 
Op de lagere school had ik wel tot een vriendengroepje behoord, maar dat was enkel te danken aan het zeer warmhartige karakter van de spilfiguur van dat groepje. Zij zocht de eenzamen van hart en bond ons samen tot een prettig geheel. Je zou bijna vergeten dat je niet populair was, niet geliefd en dat het vriendengroepje zonder haar zou verbrokkelen als een goed schimmelkaasje. Toen het einde van onze lagere schoolcarrière ons doemde uit elkaar te gaan, gaf ik haar mijn lievelingsring cadeau. 
Ik had grootse, plechtige en oprechte woorden van dankbaarheid willen uitspreken, om haar te bedanken voor haar jarenlange goedheid zich over ons (mij) te ontfermen en ons (mij) het gevoel te hebben gegeven 'erbij te horen', iets wat niet vanzelfsprekend was en waar ik haar nog steeds ontzettend dankbaar voor ben. Verder dan een beetje gestamelde nonsens, traanoogjes, een knuffel en een sip van ons glaasje appelsiensap - god, wat liet dat glaasje appelsiensap me volwassen voelen -  ben ik echter niet geraakt. Ik gaf haar de ring en voelde me ogenblikkelijk een debiel om zo'n romantische, sentimentele diepgang aan triviale zaken en gebeurtenissen te hechten.

Ik ben veertien en nog steeds niet populair. Je zou denken dat je eraan went, aan het ontbreken van een hartsvriendin om al uw pijn en geluk en tienergiecheltjes mee te delen, aan het zo laat mogelijk naar school vertrekken om de confrontatie met het gebrek aan vrienden zo miniem mogelijk te houden, aan het eenzaam ronddolen in de gangen of op de speelplaats tijdens de pauze, aan gesprekken die verstommen en medeleerlingen die ongemakkelijk giechelen of gefaket zuchten als je bij hen komt staan, aan uw klasgenoten die verontwaardigd zijn als de leerkracht je bij hen in het groepje plaatst... Leugens. Je verdraagt het, je hebt ondertussen al een schild ontwikkelt om niet steeds getroffen te worden, maar je blijft wel een mens, een mooie, intelligente, autistisch en diepgevoelige mens die zo ontiegelijk veel nood heeft aan vriendschap en liefde en er zo weinig van krijgt, omdat je moeilijk tot geen aansluiting met anderen kan maken. 
Ik begrijp de anderen niet. Waarom ze lachen en huilen en boos zijn en teleurgesteld en gekwetst. Ik probeer de aandacht te trekken van zij die mij verdragen kunnen door irritant te doen. In de lagere school aapte ik hun woorden na tot hun kregeligheid naar woede begon te neigen. Ik porde hen tot het moment dat ze zich in de speeltijd preventief opsloten in de toiletten om aan mij te ontsnappen. 
Ik voelde aan dat het niet oké was, dat het gewenste effect niet bereikt werd, aux contraire, maar ik wist begot niet wat ik zou kunnen doen om populair en geliefd te zijn. Dus ik keek hen na terwijl ze lachend en gillend hun wc-deurtjes op slot deden, zette me op een bankje, verdrong mijn tranen en dacht. 

Ik ben veertien en wel populair in mijn dromen. Ik heb verschillende personages voor mezelf bedacht en in mijn favoriete fantasie, een mix tussen Bakelandt en De Rode Ridder, ben ik een nymfomane brigand, zwoel en schaarsgekleed en verrukkelijk en moordlustig en wreed. Ik verkracht en folter en roof en moord en neuk er maar op los, tot de mannelijke antagonist in het spel komt en ik er verliefd op word. Soms rijg ik hem uiteindelijk aan mijn degen, met traanogen en een gebroken hart. Soms word ik verrot geslagen of verkracht en beseft hij dat het leven kut is en schaarst hij zich bij mijn bende. Soms ook word ik opgehangen, neergestoken, gewurgd of verdronken door de hand des wets. Gelijklopend in elke storyline is dat ik door iedereen zowel gevreesd als aanbeden word. In mijn wereld  leven elfen en tovenaars en hoeren en ridders en draken en eenhoorns en na Pirates of the Caribbean kwamen er massaal veel goddelijke, langharige, geromantiseerde piraten bij. 
Ik hou van mijn dromen. Ik hou van het gevoel de leider te zijn in een spannend avontuur, het gevoel de macht in handen te hebben. Mijn dromen zijn verslavend. Ik hoef mijn ogen er niet eens voor te sluiten: het avontuur, de romantiek en het drama rollen vanzelf mijn hoofd in.

Ik ben veertien en ik heb beslist om dood te gaan. Het is te zwaar aan het worden, allemaal. Jarenlang enkel oppervlakkige vriendschapsrelaties, nu zelfs dat niet meer, ouders die thuis constant aan het bakkeleien zijn, ik die niets goed lijk te kunnen doen in eender welk onderdeel van het leven... Ik voel me een talentloze, lelijke, stomme, domme sukkel die nergens in uitblinkt, door niemand geliefd wordt en door niemand gemist zal worden. Meer zelfs, ik ben ervan overtuigd dat de wereld een betere zal zijn zonder mij erin. Alsof mijn aanwezigheid het geluk van de gehele mensheid tegenhoudt. 
Gelukkig ben ik niet, laat dat duidelijk zijn. Blij en opgelucht en tevreden, dat durft wel eens voor te vallen, maar dat is slechts een schampere afleiding voor het verdriet, de onmacht en de interpersoonlijke teleurstelling die constant zwaar op mijn schouders drukken. 
Ik ben waardeloos. Ik ben lelijk. Niemand houdt van mij. 
Soms ga ik hierover wel eens in discussie met mezelf, maar de bewijzen spreken allemaal tegen mij. Ze rennen van je weg, weetjenog? Ze zuchten als ze met je moeten samenwerken, ja? Geen vrienden? Geen lief? Alsof iemand van jou zou kunnen houden.
Waardeloos. Lelijk. Ongeliefd. 
Het kost me steeds meer en meer moeite om mijn dromen te verlaten en in de realiteit te komen. Soms huil ik als ik wakker ben geworden. Ik leef op automatische piloot en acteer de dag door, tot ik eindelijk weer mijn bed in kan. Zelfmoordwensen -en gedachten zijn bij mij altijd sluimerend aanwezig geweest, maar nu is er geen houden meer aan. We zijn zelfs al bij de volgende stap gekomen: het zelfmoordplan. Ik ga alle mogelijkheden af, gewoon, voor de grap. 
Ophangen? Makkelijk, dat wel, maar wil je echt of een onbekende op straat of uw ouders thuis traumatiseren met uw bungelde overschotten? Nope. 
Vergif? Ja, oké, maar waar vind je dat? Cyaankali ofzo, echt vergif, geen tante Kaat prut? Ik wil dood, niet nodeloos afzien. Next. 
Een emootje doen en de polsen doorsnijden? Hm, nee, niet alleen gaat dat meer pijn doen dan ik ervoor over heb, we zitten dan ook weer met het 'Oeh, kijk se, het lijk van mijn dochter'-trauma dat je niemand wil aandoen. 
Kogel door de kop? Door uw mond wel, ja, dat zou ideaal zijn. Mochten we in Amerika wonen. Hoe geraakt een veertienjarig meisje in dit land nu aan een pistool? Jammer, echt, doodzonde, maar het is onmogelijk. Wat dan?

De trein?

De trein. Ja. De trein. Ik kan geen enkel argument daartegen bedenken en ik voel een vorm van opluchting bezit van me nemen, opluchting die me gelukkiger maakt dan eender wat de afgelopen tijd heeft gedaan. 
Ik begin vaker mijn dood te fantaseren, ensceneren, met als climax een massa mensen, huilend in de kerk, beseffend wat een groot leed en onrecht ze me al die jaren hadden aangedaan door hun liefde niet genoeg te tonen. Bewierookt en bemind, zo zou men me begraven. Na mijn dood zou ik, eindelijk, de erkenning en liefde krijgen die ik niet had weten te realiseren in mijn leven. 
En ik sterf en sterf en sterf elke dag opnieuw en ik word er zo maar even gelukkiger door. Ik ben bij machte mijn leven te beëindigen en er zo voor te zorgen dat alle jarenlange opgebouwde pijn en frustratie en verdriet ook ophouden te bestaan - een besef dat zeer rustgevend werkt. Met mijn dood verwijder ik al mijn leed, oftewel, sterven zal me gelukkig maken. Ik word bijna euforisch van deze gedachten; eindelijk geen tranen meer, geen onbegrip, geen verwensingen, geen eenzaamheid... Niets. Ik zal niets worden. Een zalige niets. 
En ik lach en ben gelukkig en ik kijk naar de treinen en in de vreugde over mijn komende zelfmoord denk ik hoe het zou zijn. En ik zie me op de sporen wandelen. Ik voel de nervositeit, de startende angst, de twijfel. Ik zie de trein in de verte. Meer angst, meer twijfel. Krop in de keel, trillende handen. De trein komt dichter en dichter, de grond bibbert even hard als mijn hart en de trein raast en raast maar vooruit, steeds dichter en dichterbij, er wordt geclaxonneerd en hij is dicht, zo dicht, zo onmenselijk dicht en ik ben bang, ik ben zo fucking bang voor die trein die mijn leven verpletteren zal.

Ik ben veertien en ik heb net beseft dat ik geen zelfmoord kan plegen. 
Ik ben waardeloos. 
Ik ben lelijk. 
Niemand houdt van mij. 
En ik heb nog niet eens de ballen er een einde aan te maken. 

Ik ben de grootste loser die er bestaat.

...

"Ik heb jouw ring nog steeds bewaard."
"Ring?"
"Ja, die je me op het einde van de lagere school hebt gegeven."
M. dist uit haar zakken een gouden plastic eitje van de Kinder Surprise op, doet hem open en jawel, daar zit 'ie. Mijn lievelingsring uit het zesde leerjaar, met pareltjes in elkaar gevlochten door mijn meter. Ik wil grootse woorden in de mond nemen om als tiener de dankbaarheid te kunnen uiten waar ik als kind niet in geslaagd was, maar ik glimlach alleen maar. M. glimlacht mee. Daarna keuvelen we verder, verplaatsen ons naar een ander onderwerp en ik besef dat ik er goed aan had gedaan een romantische, sentimentele debiel te zijn, me kwetsbaar op te stellen en mijn liefde voor iemand te tonen.