maandag 4 juli 2016

De afgeschafte trein.

Ik ben vierentwintig en klaar om te feesten. Mijn glazen drinkfles is voor zo'n 400 centiliter gevuld met brandewijn, ik heb een zak kersen mee die ik per vaak voorkomend ongeluk te laag geprijsd heb (dertien cent voor een kilo), twee gestolen donuts en net genoeg cash geld om mijn toegang tot Space Safari te garanderen. Mijn gratis Benelux-treintickets zijn zo hard gereduceerd dat ik ze niet wil gebruiken voor een poepescheetafstandje zoals Gent, zeker niet als de NMBS zo'n fijne promoties heeft. Alle loketten zijn al gesloten, dus ik stap op de automaat af, bestel mijn Go Unlimited, draai me naar het informatiescherm om en... mijn trein is afgeschaft. 
'Wegens een personenongeval op plaats X is heel het treinverkeer van en naar X in de soep gedraaid.'

Godverdomme.

Ik kijk om me heen, net alsof er op die manier opeens iemand zal verschijnen die mijn transportprobleem oplossen kan, maar er is geen enkele autoriteitsfiguur om raad te bieden en van mijn medereizigers valt bitter weinig hulp te verwachten. Dus ik drentel onzeker door het station, me afvragend hoe the fuck de wereld er nu voor zal zorgen dat ik tijdig op mijn goa-feestje arriveer, want ik wil drinken en dansen en kussen en roken en zien of er drugs of knappe mensen te fiksen zijn en hoe the fuck valt dat te realiseren als ik in mijn kutstation voor, ho maar, anderhalf uur moet wachten?

Smeerlap.

Ik ben veertien jaar, de leeftijd waarop knappe jongens nog illegale boomhutten bouwden en onze huisdieren alle mogelijks te ontvangen liefde personificeerden. Ik heb nooit een boomhut gebouwd. Niet alleen dat ik het nodige begijnhof miste, ook was er niemand voor mij om mee te bouwen. Ik ben alleen. Naar mijn gevoel mijn hele leven lang. 
Op de lagere school had ik wel tot een vriendengroepje behoord, maar dat was enkel te danken aan het zeer warmhartige karakter van de spilfiguur van dat groepje. Zij zocht de eenzamen van hart en bond ons samen tot een prettig geheel. Je zou bijna vergeten dat je niet populair was, niet geliefd en dat het vriendengroepje zonder haar zou verbrokkelen als een goed schimmelkaasje. Toen het einde van onze lagere schoolcarrière ons doemde uit elkaar te gaan, gaf ik haar mijn lievelingsring cadeau. 
Ik had grootse, plechtige en oprechte woorden van dankbaarheid willen uitspreken, om haar te bedanken voor haar jarenlange goedheid zich over ons (mij) te ontfermen en ons (mij) het gevoel te hebben gegeven 'erbij te horen', iets wat niet vanzelfsprekend was en waar ik haar nog steeds ontzettend dankbaar voor ben. Verder dan een beetje gestamelde nonsens, traanoogjes, een knuffel en een sip van ons glaasje appelsiensap - god, wat liet dat glaasje appelsiensap me volwassen voelen -  ben ik echter niet geraakt. Ik gaf haar de ring en voelde me ogenblikkelijk een debiel om zo'n romantische, sentimentele diepgang aan triviale zaken en gebeurtenissen te hechten.

Ik ben veertien en nog steeds niet populair. Je zou denken dat je eraan went, aan het ontbreken van een hartsvriendin om al uw pijn en geluk en tienergiecheltjes mee te delen, aan het zo laat mogelijk naar school vertrekken om de confrontatie met het gebrek aan vrienden zo miniem mogelijk te houden, aan het eenzaam ronddolen in de gangen of op de speelplaats tijdens de pauze, aan gesprekken die verstommen en medeleerlingen die ongemakkelijk giechelen of gefaket zuchten als je bij hen komt staan, aan uw klasgenoten die verontwaardigd zijn als de leerkracht je bij hen in het groepje plaatst... Leugens. Je verdraagt het, je hebt ondertussen al een schild ontwikkelt om niet steeds getroffen te worden, maar je blijft wel een mens, een mooie, intelligente, autistisch en diepgevoelige mens die zo ontiegelijk veel nood heeft aan vriendschap en liefde en er zo weinig van krijgt, omdat je moeilijk tot geen aansluiting met anderen kan maken. 
Ik begrijp de anderen niet. Waarom ze lachen en huilen en boos zijn en teleurgesteld en gekwetst. Ik probeer de aandacht te trekken van zij die mij verdragen kunnen door irritant te doen. In de lagere school aapte ik hun woorden na tot hun kregeligheid naar woede begon te neigen. Ik porde hen tot het moment dat ze zich in de speeltijd preventief opsloten in de toiletten om aan mij te ontsnappen. 
Ik voelde aan dat het niet oké was, dat het gewenste effect niet bereikt werd, aux contraire, maar ik wist begot niet wat ik zou kunnen doen om populair en geliefd te zijn. Dus ik keek hen na terwijl ze lachend en gillend hun wc-deurtjes op slot deden, zette me op een bankje, verdrong mijn tranen en dacht. 

Ik ben veertien en wel populair in mijn dromen. Ik heb verschillende personages voor mezelf bedacht en in mijn favoriete fantasie, een mix tussen Bakelandt en De Rode Ridder, ben ik een nymfomane brigand, zwoel en schaarsgekleed en verrukkelijk en moordlustig en wreed. Ik verkracht en folter en roof en moord en neuk er maar op los, tot de mannelijke antagonist in het spel komt en ik er verliefd op word. Soms rijg ik hem uiteindelijk aan mijn degen, met traanogen en een gebroken hart. Soms word ik verrot geslagen of verkracht en beseft hij dat het leven kut is en schaarst hij zich bij mijn bende. Soms ook word ik opgehangen, neergestoken, gewurgd of verdronken door de hand des wets. Gelijklopend in elke storyline is dat ik door iedereen zowel gevreesd als aanbeden word. In mijn wereld  leven elfen en tovenaars en hoeren en ridders en draken en eenhoorns en na Pirates of the Caribbean kwamen er massaal veel goddelijke, langharige, geromantiseerde piraten bij. 
Ik hou van mijn dromen. Ik hou van het gevoel de leider te zijn in een spannend avontuur, het gevoel de macht in handen te hebben. Mijn dromen zijn verslavend. Ik hoef mijn ogen er niet eens voor te sluiten: het avontuur, de romantiek en het drama rollen vanzelf mijn hoofd in.

Ik ben veertien en ik heb beslist om dood te gaan. Het is te zwaar aan het worden, allemaal. Jarenlang enkel oppervlakkige vriendschapsrelaties, nu zelfs dat niet meer, ouders die thuis constant aan het bakkeleien zijn, ik die niets goed lijk te kunnen doen in eender welk onderdeel van het leven... Ik voel me een talentloze, lelijke, stomme, domme sukkel die nergens in uitblinkt, door niemand geliefd wordt en door niemand gemist zal worden. Meer zelfs, ik ben ervan overtuigd dat de wereld een betere zal zijn zonder mij erin. Alsof mijn aanwezigheid het geluk van de gehele mensheid tegenhoudt. 
Gelukkig ben ik niet, laat dat duidelijk zijn. Blij en opgelucht en tevreden, dat durft wel eens voor te vallen, maar dat is slechts een schampere afleiding voor het verdriet, de onmacht en de interpersoonlijke teleurstelling die constant zwaar op mijn schouders drukken. 
Ik ben waardeloos. Ik ben lelijk. Niemand houdt van mij. 
Soms ga ik hierover wel eens in discussie met mezelf, maar de bewijzen spreken allemaal tegen mij. Ze rennen van je weg, weetjenog? Ze zuchten als ze met je moeten samenwerken, ja? Geen vrienden? Geen lief? Alsof iemand van jou zou kunnen houden.
Waardeloos. Lelijk. Ongeliefd. 
Het kost me steeds meer en meer moeite om mijn dromen te verlaten en in de realiteit te komen. Soms huil ik als ik wakker ben geworden. Ik leef op automatische piloot en acteer de dag door, tot ik eindelijk weer mijn bed in kan. Zelfmoordwensen -en gedachten zijn bij mij altijd sluimerend aanwezig geweest, maar nu is er geen houden meer aan. We zijn zelfs al bij de volgende stap gekomen: het zelfmoordplan. Ik ga alle mogelijkheden af, gewoon, voor de grap. 
Ophangen? Makkelijk, dat wel, maar wil je echt of een onbekende op straat of uw ouders thuis traumatiseren met uw bungelde overschotten? Nope. 
Vergif? Ja, oké, maar waar vind je dat? Cyaankali ofzo, echt vergif, geen tante Kaat prut? Ik wil dood, niet nodeloos afzien. Next. 
Een emootje doen en de polsen doorsnijden? Hm, nee, niet alleen gaat dat meer pijn doen dan ik ervoor over heb, we zitten dan ook weer met het 'Oeh, kijk se, het lijk van mijn dochter'-trauma dat je niemand wil aandoen. 
Kogel door de kop? Door uw mond wel, ja, dat zou ideaal zijn. Mochten we in Amerika wonen. Hoe geraakt een veertienjarig meisje in dit land nu aan een pistool? Jammer, echt, doodzonde, maar het is onmogelijk. Wat dan?

De trein?

De trein. Ja. De trein. Ik kan geen enkel argument daartegen bedenken en ik voel een vorm van opluchting bezit van me nemen, opluchting die me gelukkiger maakt dan eender wat de afgelopen tijd heeft gedaan. 
Ik begin vaker mijn dood te fantaseren, ensceneren, met als climax een massa mensen, huilend in de kerk, beseffend wat een groot leed en onrecht ze me al die jaren hadden aangedaan door hun liefde niet genoeg te tonen. Bewierookt en bemind, zo zou men me begraven. Na mijn dood zou ik, eindelijk, de erkenning en liefde krijgen die ik niet had weten te realiseren in mijn leven. 
En ik sterf en sterf en sterf elke dag opnieuw en ik word er zo maar even gelukkiger door. Ik ben bij machte mijn leven te beëindigen en er zo voor te zorgen dat alle jarenlange opgebouwde pijn en frustratie en verdriet ook ophouden te bestaan - een besef dat zeer rustgevend werkt. Met mijn dood verwijder ik al mijn leed, oftewel, sterven zal me gelukkig maken. Ik word bijna euforisch van deze gedachten; eindelijk geen tranen meer, geen onbegrip, geen verwensingen, geen eenzaamheid... Niets. Ik zal niets worden. Een zalige niets. 
En ik lach en ben gelukkig en ik kijk naar de treinen en in de vreugde over mijn komende zelfmoord denk ik hoe het zou zijn. En ik zie me op de sporen wandelen. Ik voel de nervositeit, de startende angst, de twijfel. Ik zie de trein in de verte. Meer angst, meer twijfel. Krop in de keel, trillende handen. De trein komt dichter en dichter, de grond bibbert even hard als mijn hart en de trein raast en raast maar vooruit, steeds dichter en dichterbij, er wordt geclaxonneerd en hij is dicht, zo dicht, zo onmenselijk dicht en ik ben bang, ik ben zo fucking bang voor die trein die mijn leven verpletteren zal.

Ik ben veertien en ik heb net beseft dat ik geen zelfmoord kan plegen. 
Ik ben waardeloos. 
Ik ben lelijk. 
Niemand houdt van mij. 
En ik heb nog niet eens de ballen er een einde aan te maken. 

Ik ben de grootste loser die er bestaat.

...

"Ik heb jouw ring nog steeds bewaard."
"Ring?"
"Ja, die je me op het einde van de lagere school hebt gegeven."
M. dist uit haar zakken een gouden plastic eitje van de Kinder Surprise op, doet hem open en jawel, daar zit 'ie. Mijn lievelingsring uit het zesde leerjaar, met pareltjes in elkaar gevlochten door mijn meter. Ik wil grootse woorden in de mond nemen om als tiener de dankbaarheid te kunnen uiten waar ik als kind niet in geslaagd was, maar ik glimlach alleen maar. M. glimlacht mee. Daarna keuvelen we verder, verplaatsen ons naar een ander onderwerp en ik besef dat ik er goed aan had gedaan een romantische, sentimentele debiel te zijn, me kwetsbaar op te stellen en mijn liefde voor iemand te tonen. 

2 opmerkingen: