Het is twintig voor twaalf, warmer dan verwacht en het traliewerk van de Spitfire is nog niet omhoog geschoven, ten teken dat de shop vooralsnog gesloten is.
Ik bekijk kritisch de uitgestalde tekeningen, wandel een beetje heen en weer, leun tegen de vensterbank van de tegenoverliggende juwelier die simplistische zilveren ringen verkoopt voor zo'n 500 euro het stuk en waar je moet aanbellen om binnen te mogen, verschuif mezelf weer heen, naar een etalage gevuld met zeevaartsantiquiteiten die in mijn huis een pak mooier zouden ogen.
Dan opent de deur zich opeens en een man, een houten tafeltje en twee bijpassende klapstoeltjes verschijnen in de straat. De tatoeëerder moet eerst nog inktcartridges kopen (heh), verontschuldigt zich en wandelt weg - hoogstwaarschijnlijk om inktcartridges te kopen, maar wat weet ik daar nu ook van. Feit is dat het me geen moer uitmaakt hoe die mens zijn ochtend wenst te beleven. Het is niet met hem dat ik last-minute een afspraak heb weten vast te leggen op een dag die anders al druk genoeg zou worden.
Het is vrijdag, 30 juni, de laatste dag van het schooljaar. Voor mij houdt dat in dat er op dit eigenste moment in Sint-Niklaas een personeelsvergadering doorgaat waar mijn aanwezigheid vereist is (whoopsydaisy), dat er om drie uur 's middags in diezelfde school een oudercontact plaatsvindt waar mijn persoon ontegensprekelijk tijdig verwacht wordt en daarnaast heb ik mezelf voorgenomen om naar een of ander motherfucking gehucht in Nederland te liften om iemand te bezoeken die geen weet heeft van mijn voornemen.
Een drukke dag, nietwaar? Geen idee waarom ik alles per se nog hectischer moest zien te maken door net deze dag uit te kiezen voor een nieuwe tatoeage, but here I am, wachtend in Antwerpen tot mijn nomade-tatoeëerder naar zijn nieuwe, huidige werkplaats komt afzakken.
Ik ben twintig minuten te vroeg gekomen, in de hoop dat hij rekening zou houden met mijn tijdsschema zo-strak-als-een-luizenkontje en hier ook iets eerder zou zijn, maar de wijzers van de klok bewegen ook zonder hem door.
Twaalf uur: de winkel opent.
Tien over twaalf: de eerste klant komt binnen, vertelt over het goede rapport van z'n kind (80%) en de trams die vandaag blijken te staken. Welke trams? De meeste. Stress.
Twintig over twaalf: de klant ontbloot zijn borstkas, legt zich neer en laat de naald berustend zijn vel schaden. Zo casual mogelijk blader ik het typische tekeningenboek door, me afvragend hoeveel problemen de staking me zal opleveren. Stress stress.
Half een: ik realiseer me dat mijn tatoeëerder waarschijnlijk ook de tram moet nemen. Hoelang ben ik bereid nog te wachten? Kan ik nog wachten? Stress stress stress.
Twintig voor een: mijn opname in een centrum voor zenuwzieken wordt uitgesteld door de intrede van een volledig bezwete, gehaaste, volgetatoeëerde man en zijn zwart-witte hond, die dezelfde naam draagt als een asswipe die ik ooit gekoesterd heb.
De trein, de trams. Een ganzenschedel, een klavertjedrie en wat gestolen woorden van Oscar Wilde. Graaf. Misschien een hoge hoed en monocle? Te druk. Iets meer ruimte tussen die twee woorden? Goed? Goed.
Om kwart over twee snel ik de Groenplaats voorbij. Ik kan naar het station rennen en betalen voor de zekerheid van de trein, of ik kan het tram slash liften-gokje wagen.
Ik haast me naar de ondergrondse tramhalte waar niets van informatie ophangt, een automatisch bericht elke tien minuten verklaart dat er gestaakt wordt, iedereen Jon Snow speelt en een zeer aardige trambestuurder enkel weet dat hij tram 15 aan de andere kant zag vertrekken en dat wat vertrekt, ook zou moeten aankomen.
Dus we wachten lang en keuvelen een beetje, rollen onze ogen/trekken onze wenkbrauwen naar omhoog/zuchten elke keer als de aankondiging van de staking volledig overbodig weergalmt in het station, lachen smalend bij die ene gefrustreerde man die in de werkende trambestuurder de schuldige bij uitstek gevonden meent te hebben en wachten, wachten, wachten.
Om half drie komt tram 15. We persen ons er allemaal in - met uitzondering van de gefrustreerde man, die blijkbaar niet goed geluisterd had naar de trambestuurder en er met een onverstaanbare, woedende uitroep vandoor snelt. Bij de overstap moet ik vijf minuten wachten op de werkende chauffeur van tram 2 (Bedankt!) en na enkele minuutjes liften stopt er ook een auto.
"Waarom moet je in Sint-Niklaas zijn?"
"Tien minuten geleden begon het oudercontact. En ik ben de leerkracht."
Haastig spoed ik me doorheen de school, naar een van de verst afgelegen lokalen. D'uh. Als ik eenmaal ter plaatse ben, blijkt dat ik veertig minuten en vijf leerlingen heb gemist (één van hen had zowel de hulptitularis als mij een chocoladefiguur geschonken en naar haar heb ik net nog een bedankje en enkele terechte woorden van lof doorgemaild).
Ik sluit me aan bij het huidige gesprek, bemerk dat ik me schaam om mijn voorbeeldfunctie uit te oefenen met een in plastic gewikkelde, zichtbaar geïnkte, bloedende arm, dus ik sla mijn uit de gevonden voorwerpen geviste sjaal over mijn schouder als een toga, en zo werken we de hele klas af zonder noemenswaardige vertraging, wat zelden gebeurt.
Om half zeven spring ik op mijn fiets en race met een bonkend hart naar mijn liftplek. Alles wat hiervoor gebeurde was een noodzakelijke trivialiteit, nu, nu begint het avontuur pas echt.
Ik wandel beslist naar mijn plekje op het ronde punt, ik haal mijn kartonnen 'Sint-Niklaas/Antwerpen'-bordje (Ik ga er altijd vanuit dat mensen genoeg logisch vermogen hebben om te weten waar ik naartoe wil) uit m'n schoudertas en steek mijn duim uit.
Van Sint-Niklaas naar Kruibeke met twee mannen waarvan de een toch iets te vaak iets te opvallend naar mijn borsten gluurde en de ander het tankstation voorbij wou rijden. Dan maar even terug wandelen op de pechstrook.
Van Kruibeke naar Hoogstraten met twee joviale West-Vlamingen: een gespierde, vlotte, naar het drukke neigende lachebek van in de 40 en zijn iets timidere neef van 23. Ze gingen een antieke tafel ophalen in Hoogstraten, anders hadden ze me wel graag verder gedropt.
Van Hoogstraten naar Rotterdam met een wagen vol gezin: vader, zwangere moeder en drie kleine koters. Bij het uitstappen mijn sjaal vergeten - kwam de moeder me al hotsend achterna gerend.
Van Rotterdam naar net voor Leiden met een cynische truckchauffeur die toch probeerde het goede in mensen te zien.
Van net voor Leiden naar Leiden met een jongeman die treinen hielp te bouwen en ook de bus voor me uitzocht.
Van Leiden naar Lisse met een olijkevrolijke buschauffeur die grapjes maakte en iedereen bij het uitstappen een goedenavond toewenste.
"Ook een goede avond voor u."
Bij de kerk stap ik de bus uit. Ik had gerust nog een halte kunnen blijven zitten, maar ik ken de kerk, ik ken de weg van de kerk naar zijn huis. Het is donker en koud en ik heb een jas bij me, maar ik wil hem niet aandoen, daar ben ik te gehaast voor, dus ik sla de sjaal rond me heen en laat me afkoelen door de druilerige druppels die op me neervallen. Doelgericht snel ik rechtdoor, sla straten in en herken de weg niet meer in een nat en donker Lisse. Ik probeer de weg te vragen aan een fietser die doet alsof hij me niet hoort. Wachten? Aanbellen? Verder verdwalen? Ik zie vrouw-met-hond en vrouw-met-hond kent overal de weg. Ik moet terug, links, rechts en dan ben ik er opeens.
Deliriums straat.
Deliriums huis.
Het is zo'n twee maanden geleden dat we elkaar zagen op Skype. Kutgesprek. Praten, huilen, ontkennen, bleiten, breken, zalven, lachen, pijn, verdriet, woede, onmacht... de hele kutzooi van negatieve liefdesemoties in een schoolvoorbeeld uitgegoten.
Via naar-iedereen-gerichte-maar-niet-heus Facebookposts hielden we elkaar nog in het oog. Hij heeft mijn blog en het daaruit stromende verdriet gelezen, daar ben ik zeker van. Ik had hem zes weken geleden een passionele brief verstuurd die ik twee weken geleden in mijn eigen brievenbus terugvond. Toen had ik beslist die brief persoonlijk aan hem te overhandigen. Ik nam contact op met een meisje uit zijn vriendenlijst en zij heeft me ontzettend hard geholpen door zo subtiel mogelijk uit te vissen wanneer hij thuis zou zijn.
Via naar-iedereen-gerichte-maar-niet-heus Facebookposts hielden we elkaar nog in het oog. Hij heeft mijn blog en het daaruit stromende verdriet gelezen, daar ben ik zeker van. Ik had hem zes weken geleden een passionele brief verstuurd die ik twee weken geleden in mijn eigen brievenbus terugvond. Toen had ik beslist die brief persoonlijk aan hem te overhandigen. Ik nam contact op met een meisje uit zijn vriendenlijst en zij heeft me ontzettend hard geholpen door zo subtiel mogelijk uit te vissen wanneer hij thuis zou zijn.
En nu ben ik er opeens.
Deliriums straat.
Deliriums huis.
Het is bijna elf uur 's avonds, ik verga van de spanning, de zenuwen, de twijfel, de zekerheid. Het licht in zijn living impliceert dat hij yesyesyes thuis is yesyesyes. Ik zie een gezicht dat ik herken, maar niet kan plaatsen en het interesseert me allemaal geen knijt, want ik ben er en hij is er. Ik sta voor zijn deur voor zijn deur godverdomme en ik neem mijn/zijn brief stevig vast en zonder het goed te beseffen druk ik op de bel. This is it. Ik pers me tegen de hoek aan, want zijn buitendeur is deels van glas en ik wil dat er enkel lucht tussen ons in zit als we elkaar na al die tijd terug zien.
"Bzzt", zegt de deur. "Open me", zegt de klink en opeens sta ik in zijn hal zijn hal godverdomme. Nog één deur die ons scheidt. Ik vraag me af of ik nog eens moet kloppen als ik de klink zie draaien in slow-motion. Dit is het. Vanaf nu is het uit mijn handen. Berustend, verwachtingsvol, gelukkig en nerveus kijk ik toe hoe de deur zich opent om de personificatie van perplexiteit te openbaren.
En wat er daarna gebeurde is niet van belang voor jullie leven.
❤
Geen opmerkingen:
Een reactie posten