vrijdag 2 december 2016

Requiem voor een grootvader

Twee jaar geleden is mijn grootvader rond deze tijd overleden. De vader van mijn vader stierf toen ik een leeftijd had waarvan enkel getraumatiseerde mensen als Jeroen Brouwers herinneringen aan kunnen koesteren, met als gevolg dat ik maar één grootvader actief heb gekend, en dat was pépé.

Hij was een zachtaardig man, met van die typisch goedlachse 'leuke opa'-ogen. Als vader schijnt hij in een voor mij van context gespeende woedeaanval een van mijn moeders poppen in het haardvuur te hebben gekeild - hét voorbeeld dat mijn moeder steeds weet aan te halen als ik haar ter verantwoording probeer te roepen van mijn eigenste jeugdtrauma's - maar zelf heb ik hem nooit boos geweten. 
Hij was zwijgzaam, dus zijn gevoelens waren sowieso moeilijk te peilen, maar hij leek continu in een staat van kalme, innerlijke vrede te leven. Nooit voelde hij de drang om het laatste, luidste woord te hebben. Ik ben ervan overtuigd dat hij over alles een mening had, een zorgzaam opgebouwde en zeer uitgesproken mening, maar dat de zin en de last van het discussiëren hem al lang geleden vergaan was. Als mijn oma, mijn moeke, hem al eens lichtjes onder zijn voeten gaf, glimlachte hij braafjes, hoogstens replicerend met een kwinkslag.

Ik heb hem gekend toen hij nog gewoon kon wandelen en we af en toe op zondag, na de mis, naar Antwerpen treinden om in de Pizza Hut te eten - waar hij standaard voor het buffet, een cola en een koffie koos. Naast het klassieke cavaatje op oudejaarsavond heb ik hem zelden iets anders zien drinken. Een zoetekauw, dat was hij, en hij bleef altijd als een kind genieten van chocolade, Chocotoffs, een paar bolletjes vanille-ijs en, zijn favoriet, pepermunt. Volgens mij verliet hij nooit het huis zonder een rolletje Mentos (en een pak roltabak) in zijn broekzak. En als hij een Mentosje nam, wenkte hij alle kleinkinderen bij hem en stak hen knipogend een snoepje toe, als een zichtbaar verbond der zoetekauwen.
Hij en moeke woonden groot toen. Twee verdiepingen, een gazon omringd met struiken en bekroond met een boom, eindigend op een moestuintje waaruit hij elk jaar wat rabarber voor ons opdiste, terwijl ik zelf stiekem steeds wat bieslook stal, in de grond wroette naar vergeten aardappelen en in de regenton muggenbaby's probeerde dood te slaan.

De teloorgang van zijn wandel was het eerste teken van zijn ouderdom. Halsstarrig weigerde hij het gebruik van een wandelstok, tot het punt waarop dat eigenlijk zelfs geen soelaas meer bracht. Het huis werd opeens te groot, maar het was voornamelijk de zorg voor de tuin die hen dwong hun oude dag op een andere plaats te slijten. 
Hun woonst werd verkocht, de struiken uit de grond getrokken en de boom verdween ook op een illegale manier - het laatste restje van mijn kindertijd is daar gebleven en zweeft waarschijnlijk nog steeds bij de rabarbers, meikevers en de lapjeskat van de buren rond. 
Hierna hebben ze een jaar in een mooie, chique loft gewoond, maar ik heb me daar nooit zo geamuseerd en thuis gevoeld als in de woning die ik voor eeuwig met hem zal associëren. Uiteindelijk werden ze gedwongen wederom te verhuizen, en hoewel hun nieuwe verblijf modern, comfortabel en mooi was, begon pépé toen de controle van zijn lichaam te verliezen.

Hij kon niet meer gewoon stappen. Hij schuifelde eerder, alle kracht die in zijn lichaam restte gebruikend om zijn ontwortelde voeten een schamele decimeter naar voor te krijgen. Van een rolstoel moest hij niet weten, maar nadat moeke een paar keer bezorgd gebeld had omdat ze ergens op een bankje vast zaten, omdat hij letterlijk geen voet verzetten kon, wist hij daar uiteindelijk ook niet aan te ontkomen. 
Volgens mij begon hij zich toen pas heel oud te voelen, met een brein dat zo vlot was als een politicus voor de verkiezingen en een lichaam dat het verdomde mee te werken... Tot ook zijn geest mistig begon te worden. Hij vergat namen. Hij wist niet meer waar hij was. Hij haalde herinneringen door elkaar. Hij wist niet meer een volwassen zoon abrupt te hebben kwijtgespeeld.
Soms probeerde hij nog iets van zijn verloren zelfstandigheid te recupereren, trachtend een fysieke inspanning te leveren waar zijn lichaam niet meer toe in staat was. En dan viel hij op de grond, wachtend tot moeke hem vond en voldoende mankracht bijeen gebeld had om hem op te tillen en terug in zijn rolstoelkerker te plaatsen, want daar had zijzelf helemaal geen kracht meer voor. Er kwamen verpleegsters en kinesisten. Iets redden konden ze niet, wel het noodzakelijke kwaad zo lang mogelijk vertragen. 

Pépé sliep de laatste maanden van zijn leven alleen. De slaapkamer was een verdieping hoger genesteld en zonder een of andere vikingtraplaft geraakte hij nooit naar boven. Er werd een eenpersoonsbed beneden geplaatst, dat later nog voorzien zou worden van gespen om mijn opa in vast te snoeren. Zodat hij er niet uit zou vallen. Zodat moeke veilig was voor zijn onvoorspelbare karakter, dat nu zowaar soms agressief begon te worden. Hij schold mijn oma de huid vol, voor de eerste keer in hun huwelijk, en hij probeerde haar ook te slaan. Nadien herinnerde hij ook hier niets meer van.

Soms lag hij 's nachts te huilen en te roepen. Naar haar. Naar zijn eigen moeder.

Mijn goedgehumeurde en immer vrolijke zoetebek werd in een rusthuis geplaatst. Vierde verdieping. Afdeling dementie. En ze deden hun best, de verplegers en verpleegsters, maar de bewoners stootten me af, met hun gekrijs, gebrabbel, geschreeuw, gekwijl en geschijt. 
Een vrouw die ooit iemand was geweest kon nu niets anders meer dan 'Namnam' zeggen, wat dan ook haar bijnaam werd onder bezoekers en personeel. Er waren bewoners die nog minder konden dan zij. En mijn opa, die zat daar maar in zijn rolstoel, wachtend zonder tijdsbesef en zonder doel. Moeke kwam elke dag, mijn moeder enkele keren per week en ik vermeed het als de pest. Niemand had me ooit kunnen voorbereiden op hoe het zou zijn om helemaal alleen te praten tegen het vertrouwde, maar oh zo uitgemergelde lichaam van mijn opa, die op dat moment misschien niet eens meer wist wat de correlatie tussen ons beiden was en wiens gebrekkige herinneringen hem nu dwongen tot nog meer zwijgzaamheid, die me met tranen in de ogen aankeek terwijl ik hem hakkelig wat onzinnige anekdotes van mijn leven toevertrouwde en hem de stamboom van de familie aanreikte die ik voor hem had gemaakt, alle voor hem ooit zo vertrouwde gezichten aanwijzend, terwijl de zaal stonk naar urine en roemloze ouderdom en er rondom ons door nog verganere lichamen luidruchtig in de pamper werd gekakt, geschreeuwd, gevloekt en genamnamd. Onwezenlijk.

Hij kon geen Chocotoff noch Mentos meer eten, want hij zou zich erin verslikken. Chocola en ijs ging nog wel, maar dan wel enkel pietepeuterige babyporties. Moeke vertikte het om de tabak te kopen die zijn falende longen nog harder zou belasten, dus naast zijn persoonlijkheid en menselijke eer was hij ook het genot ontlopen. En zo stierf hij, in een bed dat niet het zijne was en in een deserterend lichaam vol doorligwonden.

In de oorlog werd hij als kind bijna doodgeschoten omdat hij een aardappel stal.

Zijn lijk werd, zoals het in onze familie blijkbaar de gewoonte is, opgebaard. Ik ging tegen mijn goesting erheen en wonderbaarlijk, de atomen die daar in de kist lagen leken zelfs nog minder op mijn opa dan ervoor al het geval was geweest. Een slecht geboetseerd wassen beeld waar ik me niet verbonden mee voelde, meer bleef er niet over.

De afscheidsplechtigheid liep uit, maar er werden veel foto's van hem getoond die ik nog nooit gezien had. Hij als kleine jongen naast een onbekende volwassen man waar ik blijkbaar genetisch materiaal mee deel. Zijn broers en zussen. Hij en moeke in een ver verleden van sepia. Hij als volwassen man. En dan het aspect van zijn leven waar ik affiniteit mee had: hij als grootvader, netjes in een donkergrijs pak gestoken, met grijzend of wit haar, lachend naar de persoon die achter de lens stond. 

Ik had ook een tekst geschreven. Uiteraard.

Dag pépé en vrienden van. Er werd me gevraagd om als jongste kleinkind een tekstje te schrijven en het eerste waar ik aan dacht waren de feiten uit jouw leven: Wat weet ik van jou als mens? Je jeugd, de Tweede Wereldoorlog, je job, je filosofieën – zaken waarover jouw kinderen daarjuist gebabbeld hebben - en ik moet toegeven dat ik daar als kleinkind heel weinig van afweet en wat ik weet, heb jij me niet verteld, dat hebben anderen gedaan. Ik denk, pépé, dat jij over alles een uitgesproken mening moet hebben gehad, maar je liep er niet mee te koop. Tijdens lichte discussies op feestjes bij ons thuis, zat je daar, in de gemakkelijke zetel, van je koffie of cola te nippen, met in je mond de nasmaak van het taartje of chocolaatje dat je net naar binnen had gespeeld, want je was net zoals ik een enorme zoetekauw, en je luisterde naar de mensen, wat ze zeiden, actie, reactie, ondertussen rustig een safke rollen – ik zie het u nog zo doen: papier openen, tabak erin strooien, papier rollen, je lippen even als prit gebruiken, voila, perfecte sigaret - en dan opeens hoorden we dus vanuit jouw hoek één zin die de discussie in werd geworpen. Eén zin die jouw mening compleet omvatte. En dan stond je op om in de tuin je sigaretje te roken, de discussie latend voor wat het was. 

Als kind vond ik dat geweldig, met zo weinig woorden me toch veilig en geborgen laten voelen. Jij bent een van de weinige volwassen uit mijn leven geweest die me nooit heeft gekwetst, die nooit over onbenulligheden gezeurd heeft, nooit heeft geroepen en die me zelfs nooit heeft gestraft – als ik al eens berispt moest worden, dan nam moeke dat wel voor haar rekening. Jij was degene die de berisping zou milderen, met een knipoog en een mentoske. 

Als volwassene, toen jij in het rusthuis zat, kon ik niet zo goed met die stilte overweg. Het was niet dezelfde, gezellige stilte van vroeger. Het was een gedwongen stilte van een man die ergens zat waar hij niet wou zijn – een zottekot, zo noemde je het rusthuis, en ik geef u gelijk -, een man die aan het aftakelen was en het wist. Je had vlagen van dementie, maar je hebt alles beter beseft dan we hadden gewild. En dan zat ik daar, onwennig, niet wetend wat te zeggen, met enkele ideeën om te doen, maar de stamboom van de familie is het enige wat ik uitgevoerd heb en ik denk, hoop, dat je er iets aan gehad hebt. 

Jouw laatste jaren waren niet de beste uit je leven en ik heb besloten deze dan ook ver weg te bergen in mijn geheugen. Voor mij zal je altijd wonen in de Lucasstraat en je zult wandelen, misschien met een stok, maar je wandelt zelfstandig en je haalt een pattat uit de grond, maakt een babbeltje met de buren, bakt frietjes, rolt sigaretten, eet ijsjes mèt aardbeien erbij, met liefde door moeke gemaakt, bekijkt samen met ons weeral die ene video van de troetelbeertjes en de smurfen en je wandelt, wandelt en fietst, je fietst naar de kerk en daar zal ik zijn, met scheve tanden en vlechtjes in het haar en je lacht naar me en knipoogt en je haalt uit je broekzak het rolletje mentosmuntjes. Eentje voor mij, eentje voor mijn zus en eentje voor jezelf.

Moeke heeft me na zijn dood nog wat van de resterende rolletjes Mentos gegeven. Alles heb ik opgesmikkeld, maar als je goed zoekt in mijn archeologische site zul je nog ergens een rolletje vinden waarin één Mentosje bewaard is gebleven.

Nu ga ik nog even de stad in, op zoek naar menselijk contact en iemand die mijn gebroken sigaret kan omrollen tot een nieuwe.

Slaapwel.

donderdag 10 november 2016

Tijd om de rugzak in de tuin te gooien

"Do you have a place you can go to?"
Ik zoog sissend een teug Belgische lucht naar binnen en dacht na.
"Well... I'm not sure. My kinda ex- not ex-boyfriend lives there, buuuuuut... he's an asshole and I tend to give him more human credibility than he deserves."

...

Drie dagen geleden vertrok ik met de eerste ferry uit Samothraki, waar ik een ritje naar Thessaloniki wist te bemachtigen. Daar aangekomen bezocht ik onmiddellijk mijn vriendin, het meisje dat me normaliter de dag voordien het eiland uitgesmokkeld zou hebben op de achterbank van haar auto. Ze herenigde me met mijn geitenschedels, zette, niet hoofdzakelijkerwijs bij mij, piercings en tatoeages en nodigde me uit te blijven slapen. Een beetje rust voor de race beginnen zou.

's Middags verliet ik Griekenland en spurtte door Macedonië, Servië (waar we friggin' vier uur moesten wachten bij de grenscontrole, terwijl we de douanepostjes al konden zien. Ik heb deze tijd benut om te slapen, Thor om de grens te bekogelen met fikse regenbuien, knallende donderscheten en hemelverlichtende bliksems), Hongarije, Oostenrijk, back to Brno.
Een etmaal na mijn vertrek liep ik de vier etages omhoog, hopend mijn vrienden thuis aan te treffen. Een van hen, de jongen die quite obvious met mij vrijen wou, was inderdaad aanwezig, maar de ander, de jongen met wie ik effectief gevreeën had (en nog goed ook), had mij blijkbaar ter inspiratie genomen en was naar Zwitserland vertrokken. 

Bummer.

Ik monsterde de jongen en vroeg me af of er enig plezier te behalen viel mocht ik barmhartige Samaritaan spelen. We spraken af om nog eens absint te drinken, straks, als ik een beetje uitgerust was. Ik vlijde me neer op de zetel, zag die blik in zijn ogen, glimlachte, viel in slaap en werd zo'n zeven uur later wakker in een donker en eenzaam huis. Natuurlijk hadden de jongens mij niet nodig om te pintelieren. Ze kwamen een half uurtje daarna toe, lichtjes beschonken en uitermate vrolijk. Ik deelde in hun vrolijkheid en nicotine en even later sliepen we weer in. De ochtend erop was mijn vriend al naar zijn werk vertrokken.

Mijn reis werd verdergezet in hetzelfde tankstation dat me enkele weken ervoor in Wenen had gebracht. Nu reed ik door Tsjechië, motherfuckingbigass Duitsland en Nederland, naar België toe - ditmaal zonder een chauffeur tijdens het rijden een tsjoek op z'n bakkes te hoeven verkopen, thank god. 

Het was duidelijk dat mijn huidige chauffeur mij ook zag zitten, maar, ondanks zijn vrij aimabele karakter, werd hij te oud bevonden om erop in te gaan. Hij reed naar Leuven en het was de bedoeling dat hij me op een tankstation zou dumpen voor we de afslag naar Antwerpen bereikten. Dit plan faalde jammerlijk toen die afslag opeens opdook en we hem rechts lieten liggen - en dat terwijl de gps zo fancy was dat je maar op een knopje moest drukken om alle komende tankstations te zien verschijnen. Tiens tiens. 

Mijn chauffeur wou me in Leuven afzetten, een treinkaartje voor me kopen, een hotel voor me betalen en me waarschijnlijk het liefst van al in zijn bed afzetten. Ik zat verveeld met de situatie.

Wekenlang had ik bij vreemden geslapen, in hun bed of zetel, op de grond, in een tent, op een strand, in een park... en nu leek mijn limiet te zijn bereikt. In mijn eigen bed of bij vrienden, niets meer, niets minder. Met de trein geraakte ik op dit uur nooit ofte nimmer thuis. Liften naar A'pen leek me een onnodig gecompliceerde bedoening - iets waar ik veel te afgepeigerd voor was. Hierdoor viel echter mijn eigen huis en dat van schattepatat Hanne weg.
In Leuven had je de Bereklauw, maar ik had er eventjes genoeg van om met hippies joints te roken en in geïmproviseerde huizen te slapen. Helena betrok daar ook haar kot, maar studenten hebben de neiging om in de grote vakantie terug naar hun ouderlijk nestje te vliegen. Dat van haar was in Mechelen gebouwd en hoe the fuck moest ik daar geraken met mijn huidige luiheid? 

We passeerden een groot, reflecterend blauw verkeersbord waar de afslag richting Leuven vergezeld ging met Brussel.

Ik zuchtte.

Als je dit, dat en deze opnieuw leest, is het misschien een terechte vraag WHY THE FUCK ik er nog maar aan dacht om bij Rex aan te bellen, de tot kennis gedegradeerde hartstocht die geen empathie, begrip, geduld noch elementaire beleefdheid voor mij over had. In de paar weken waarin we intensief gedatet hebben en ik de best mogelijke versie van mezelf probeerde te spelen, besloot hij dat systematisch psychologisch geweld in een door hem gevoerde emotional warfare veel cooler was.

De laatste keer dat ik hem zag, was de dag na mijn overdosis. Hij haalde me met zijn moeder op van het ziekenhuis zodat ik op eigen tempo kon bekomen bij een vriend van hem, en zowel zijn moeder als zijn vriend hebben zich een paar keer serieus kwaad moeten maken tegen hem opdat hij zich iets menselijker tegenover mij zou opstellen - zonder succes.
In de paar uurtjes dat ik op de zetel lag uit te hallucineren heeft hij mijn achterlijkheid een dozijn keer uitgedrukt, verweet hij me meerdere malen het feestje volledig verpest te hebben, schoof de straf en de toorn die de organisator (die ook degene was geweest die mij ondoordacht een volledig zakje ket in de onervaren handen had gestopt) van zijn ouders ontving in mijn schoenen en verklaarde drie keer hoe goed het was dat ik niet was gestorven, omdat ik die arme jongen anders nog belast zou hebben met een heleboel administratieve shit.

Ik liet het allemaal maar over me heen gaan. Voor het leeuwendeel kon ik mezelf ook vinden in zijn rant, alleen had ik er op dat moment echt geen behoefte aan. Wie ooit een fikse kater heeft gehad, erkent waarschijnlijk wel het nut van een bezorgd preekje betreffende alcohol, maar dan wel op een andere tijd dan wanneer het maagzuur naar uw kotsmisselijke keel kruipt en men glazen flessen in uw hoofd kapot slaat. Beginnen spreken over de valse borsten van het meisje waar je die nacht mee geslapen hebt, is ook een redelijke no-go.

"Waarom?", vroeg hij.
"Ik ben rationeel", zei hij.
Sure. De (emotionele) intelligentie van een zoetwatermossel die in de Atlantische Oceaan beland is, that is. 

Dus WHY THE FUCK dacht ik erover hem te storen met mijn aanwezigheid?

Ah. Wel, hij heeft me die hele middag, as usual, verbaal door het slijk gehaald en al zijn negatieve energie op mij geprojecteerd, doch, toen ik vertrok en iedereen ter afscheid een knuffel gaf, veranderde hij. Zijn haat glipte even weg, wat te merken viel aan zijn zachtere blik en houding. De knuffel die we uitwisselden was intens en oprecht. "Wees voorzichtig", zei hij gemeend bezorgd.
Ik had me toen aan hem willen vastklampen, aan die jongen op wie ik verliefd was geworden, de integere, grappige, intellectuele knapperd die mij met de vereiste zachtaardigheid en liefde behandelde en waar geen grammetje klootzakkerigheid in te bespeuren viel. In plaats daarvan grapte ik 'Altijd, je kent me toch?' en wandelde vermoeid weg. De dag erna stuurde hij geheel onverwachts een sms'je om te vragen hoe het met me ging.

Mixed signals.

Mij de hele tijd woordelijk uitschijten, beschimpen, vernederen en kleineren. Bezorgdheid tonen. Tegen me schreeuwen omdat ik hem teleurstel. Me knuffelen en me bezweren dat hij voorzichtiger zal zijn. Me continu het gevoel geven dat alles, alles wat ik doe of nalaat een teken is van vergevorderde intellectuele ontbinding in mijn begaafde brein. Vragen of ik een nacht langer bij hem wil blijven. Me negeren. Me vastgrijpen en kussen.

Mixed feelings.

Hij walgt en houdt van mij.
Ik hou van hem.
Tja.

...

"Can you stay with him?"
"I don't know. I... Honestly, he's so fucking unpredictable. He might say yes. He might say no."
"Soooo....?"
"...I'll call him and find out. Though I need to find my phone first... I'm pretty sure I didn't actually lose it, but I haven't seen it in days. It's probably somewhere in my backpack. Or in this bag. Yeah, probably this bag. You know this is completely filled with skulls? It's probably beneath them."

Bij het volgende tankstation stopten we en, terwijl ik de voor mij gekochte Jupilers opdronk, haalde ik mijn geitenschedels uit de zak - tot amusement van de chauffeur - en wist er mijn gsm uit te grabbelen. Mijn vader had me nog eens vermanend ge-sms't, of ik hen alwéér negeerde and so on en ik vroeg me af why the fuck de wereld me niet met rust kon laten.

Ik belde Rex en botste ogenblikkelijk op de voicemail. Shit. Hoewel ik wist dat zijn gsm afstond, belde ik plichtmatig nog een keer. Verdomme. Dit maakte de boel nodeloos risicovol.

"And?"
"I can't reach him."
"So, what are you going to do?"
"Well, I can try it and risk having no sleeping place at all, or I can try to hitchhike back home."
"I can always pay for a hotel room or..."
"No. Fuck that shit."
"..."
"I'm taking the risk. Bring me to Brussels."

Op eenzame momenten had ik mezelf het pleziertje gegund te mijmeren over een hereniging met Rex die leuk zou eindigen. De maanden in afzondering hadden de gemoederen bedaard, de herinneringen verzacht en hij zou effectief blij zijn me te zien - en vanuit die vreugde zouden we dan verder kunnen werken aan iets met meer betekenis.
Uiteraard wist ik perfect dat ik mijn eigen romantische, vergevingsgezinde persoonlijkheid op hem projecteerde. Dat ik zijn emotionele labiliteit en de daarmee hangende onvoorspelbaarheid onderschatte. Dat ik hem meer rationaliteit en humaniteit toekende dan hij verdiend had. In ieder geval, we gingen de fantasie eens toetsen aan de realiteit. Spannend.

Ik stond voor zijn deur, twijfelde even, verzond drie mentale pleasejes naar niemand in het bijzonder en drukte gespannen op de deurbel. De deur ging niet open en er klonk geen gestommel op de trap. Nerveuzer belde ik nog eens. Toen ik voor de derde keer het hele huis liet rinkelen werd er ergens een "Wat?" op mij geworpen. Hij stond op het balkon. Dit had ik niet verwacht, maar ik wist me toch bijeen te schrapen.
"Hey, euhm, Rex, mag ik bij u blijven slapen?"
"Wat?! Nee!"
Toen wist ik al dat mijn hoop volledig verpletterd mocht worden. Ik probeerde hem echter nog te overtuigen. Dat ik geen slaapplaats had. Dat ik onverwachts hier was beland. Dat ik had proberen bellen. Dat ik gerust op zijn zetel wou slapen. Dat ik morgen direct weg was.
Het baatte niet. Terwijl hij onverbiddelijk een litanie afstak over de nachtrust van werkende mensen, zei ik kalm dat het goed was, dat ik wel iets zou zoeken en ik stapte weg, hem met zijn bittere woorden achterlatend.

Wat moest ik nu? Fucking hel. Op drie dagen tijd geraakte ik van Samothraki tot in België en hier werd me dan de deur gewezen? Fucking aars.

Quasi onmiddellijk dacht ik terug aan die andere keer dat ik veiligheid zocht in Brussel. Verlegen en lichtelijk beschaamd belde ik om middernacht aan bij de vrouw die mij één keer had gezien in haar leven en me die ene keer met meer respect behandeld had dan Rex ooit had gedaan. Geschrokken, haar naaktheid bedekkend met een handdoek, kwam ook zij op het balkon checken wie de stoorzender was. Ze liet me onmiddellijk binnen, zette thee voor me, maakte een bed op en liet me bij haar overnachten zonder dat ik ook maar enige overredingskracht had hoeven gebruiken.

's Ochtends ejaculeerde de zon te veel licht in mijn ogen, waardoor het ontwaken uiteraard pijn deed. Daarbovenop voelde ik me volledig uitgeteld, leeggezogen en uitgeput. Ik probeerde het licht te ontwijken door me onder een kussen te verschansen, wat me dan weer koortsig leek te maken. Ik frutselde een beetje aan het raamkozijn, proberend meer lucht naar binnen te lokken, maar ik had zo weinig (wils)kracht dat ik dat raam nog geen centimeter wist te verschuiven.
Naast de koortsgevoelens bestierf ik het van een hoofdpijn waartegen mijn migraine een lachertje was. Had ik een kater? Volgens andermans beschrijvingen leek het er wel héél hard op... alleen had ik slechts twee pintjes opgedronken de avond ervoor. Koud en warm en bibberend en zwetend en constant mokerslagen opvangend met mijn hoofd nam ik mijn gsm erbij om het uur te checken. Een sms'je van Rex.

'Fucking kutwijf'

Zo, dacht ik onaangedaan en ik vlijde me terug onder het deken, dat ik onmiddellijk weer van me af wierp. Mijn lichaam was te moe, te ziek en de laatste dagen te veel belast om zich druk te maken over zoiets triviaals. Ergens was het idee hem gekloot te hebben, zij het ongewild, best wel bevredigend. Een lichte vorm van compensatie voor de shit die hij mij geleverd had.

Er werd me een kommetje versgebakken, dikbeboterde popcorn voorgeschoteld en ik, die stierf van de honger, nam twee handjes vol en at ze smakelijk op. Waarna ik me tot braken toe misselijk voelde. Rusteloos ging ik het terras op om mijn maag en koorts te kalmeren en hoewel ik beduidend afkoelde, bleef het vuur me vanbinnen verzengen. Ik voelde me zo ellendig dat ik mijn principes opzij schoof en om een pijnstiller smeekte - wie me kent weet dat het dan serieus mis is.
'Passeren jullie vandaag toevallig Brussel?' sms'te ik mijn ouders, die me vervolgens kwamen oppikken. Mijn koorts en hoofdpijn verdwenen geleidelijk, maar zelfs de portie versgebakken frietjes kon niet verhinderen dat ik me geradbraakt bleef voelen.

Thuis, in mijn huis, met mijn hamster, mijn havermout, mijn zetel, mijn laptop, mijn douche, mijn boeken en mijn bed, thuis dus, goot ik de thee weg die al twee maanden in mijn theepot aan het bederven was en vereffende op Facebook de rekening die Rex geopend had. We verweten, kibbelden, braken af en hij moest per se het laatste woord hebben voor hij me blokkeerde:


Ik zou willen zeggen dat dit het dan was, maar in werkelijkheid vliegt hij nog steeds af en toe doorheen mijn gedachten, veelal op momenten dat het echt niet gepast is. Als ik op de borst en in de armen lig van een knappe, intelligente, niet emotioneel-geretardeerde jongeheer, bijvoorbeeld. En dan zucht ik, speel het herinneringsdvd'tje opnieuw af, goed wetende dat ik de gedachten toch niet kan ontlopen, vloek en zucht en treur en ik voel me er gegarandeerd niet gelukkiger door.

Wees eerlijk, Hanne, het is toch niet normaal dat hij boos wordt omdat ik hem vraag in welk kastje ik het keukengerei moet zetten?
Het is toch niet normaal dat hij me altijd afsnauwt?
Dat zijn moeder het voor me moet opnemen? - Rex, doe normaal. Gedraag u eens. Er is toch niets mis met dat jasje? Dat is wel een mooie combinatie. Wat weet gij daar nu van? Zeg zoiets niet.
Dat zijn vrienden hem al lachend onder zijn voeten geven? - Zoiets zegt ge toch niet, Rex. Gedraagt u eens. Zo behandelt ge dat meiske toch niet? Rèèèèèèèèèèèx. Dat meiske heeft niets verkeerd gedaan. Hou u in. Doe normaal. Tegen Rex moet ge niet lief doen, ge moet hem af en toe eens op zijn gezicht meppen, dan luistert hij tenminste.
(Een van zijn vrienden vond het 'sjiek' hoe ik met Rex omging, ergo, hem af en toe eens op zijn plaats wist te zetten met mijn weerwoord. Rex zelf vond niets sjiek aan mij.)
Dat hij me negeert als ik vraag hoe zijn dag was?
Dat hij zelden naar de mijne polst?
Dat hij grapjes van mij negeert, om diezelfde grapjes soms te recycleren tegenover zijn vrienden?
Dat ik hem uitdrukkelijk moet laten beloven niet boos te worden als we gaan magiccen en dat hij toch altijd boos wordt?
Dat ik niet meer durf te spreken noch vragen durf te stellen omdat hij sowieso 1) zal zuchten, 2) me negeren, 3) me aankijken alsof ik hem vraag wie Hitler was of 4) zelfs ronduit zal vragen of ik nu echt achterlijk ben?
Dat ik bang ben wanneer hij me iets vraagt, omdat dit hem de gelegenheid geeft me weer te kunnen beschimpen?
Dat ik me onzichtbaar probeer te maken?
Dat hij me negeert of weglacht als ik vertel dat hij me heeft gekwetst?
Dat ik elk weekend moet huilen?
Dat hij de hele dag geërgerd en gefrustreerd rondloopt en niet in staat is de reden te vertellen?
Dat hij, zonder te polsen of het wel oké is, me zo hard bijt dat ik moet gillen van de pijn en twee weken met een blauw-geel-rode plek rondloop?
Dat hij me constant verwijt dat ik te traag ben? Of te snel? Of te actief? Of te lui?
Dat ik hem drie keer vraag de pijn uit mijn nek te willen masseren en dat hij steevast weigert?
Dat hij me een kwartier lang berispt heeft omdat mijn jasje blijkbaar niet bij mijn outfit paste? - Wat hebt gij nu aan? Dat trekt nu toch op niets? Dat roos met dat... Bah. Dit is echt lelijk. Dat ge dat niet ziet. Eeiih. Doet dit eens aan, want zo gaat ge niet met mij buiten. Nee, dat trekt helemaal op niets. Bah. Ik snap echt niet dat ge dit hebt kunnen combineren. Laat dat jasje maar thuis straks. Kijk, mijn beste vriendin, degene die ik 'niet zo intelligent' heb genoemd, is tenminste wel mooi gekleed, da's wel een deftige combinatie. Dat van u trekt op niets.
Dat hij het kittentje van zijn moeder veel te bruut opzij schuift met zijn voet, omdat hij boos is dat zijn hond dood is?
Dat hij me zonder deftige voorbereiding drugs in handen stopt en alle schuld op mij schuift als het misloopt?
Dat hij altijd alle schuld op mij schuift? - Gij haalt het slechte in mij naar boven. Als gij die vraag deftig beantwoord had, was dit nooit gebeurd. Had ge niet kunnen zien dat ik op een gehandicaptenplaats stond? Ik moet u echt opnieuw opvoeden.
Dat hij niets positiefs in me ziet?
Dat hij geen enkel compliment meer geeft?
Dat hij me overdag nauwelijks kust of knuffelt?
Dat ik het gevoel krijg dat ik hem niet mag kussen of knuffelen?
Dat, als iemand vraagt wie ik ben, hij dat steevast negeert of 'niemand' antwoordt?
Dat hij onze relatie en alle communicatie zo kordaat afbreekt?
Dat hij niets met me te maken wil hebben, maar toch elke gelegenheid zal aangrijpen om me te proberen kwetsen?

Terwijl ik met de glimlach om de lippen zijn met wijn vermengd maagzuur opruimde met keukenpapier zo dun dat zijn kots op mijn vingers sijpelde, gooide hij de lege wc-rol achteloos op mijn badkamergrond en vertikte het om even de wc-borstel ter hand te nemen om zijn nijlpaardenresidu uit het toilet te vegen. Een mooie metafoor voor whatever the fuck wij gehad hebben.

Dat ik nog steeds aan hem denk?

Fuck you.

dinsdag 25 oktober 2016

Samothraki - waar de tijd zo even stil bleef staan

"Beseft gij wel dat ge internationaal geseind staat?"

De ferry is nog maar enkele minuten vertrokken en, terwijl ik ongemakkelijk gebogen over de zetel hang om mijn gsm-lader te dwingen dik tegen z'n goesting in het stopcontact te blijven steken, hoor ik voor het eerst in zes weken tijd mijn vaders stem. Mijn verblijf in Samothraki is uitgelopen, en ferm ook. Een week had ik mezelf gegund, maximaal, doch mijn verblijfsduur werd ongewild zo veelvuldig verlengd tot 'ie verdubbeld was. 

Aansluiting gevonden bij een vriendengroepje dat me stimuleerde langer te blijven. Met enkelen uit dat groepje de deal gesloten dat ze me, verstopt in hun auto, de ferry in, het eiland uit zouden smokkelen. De dag van vertrek die steeds door hen uitgesteld werd en zij die uiteindelijk zonder mij zouden vertrekken, want 'Samothraki'.

Samothraki is een begrip. Het is een eiland waar hippies high kunnen worden van de sterren alleen en, continue sigaretten en joints rollend, claimen geen drugs meer nodig te hebben. Geen enkele pragmatisch ingerichte dagindeling kan in de heersende mentaliteit overleven, wat het opstellen ervan reduceert tot een nutteloze vrijetijdsbesteding, een gedachte die je even overvalt in je hangmat en dan weer als sigarettenrook vervliegt. Slechts weinigen kennen hun datum van vertrek en nog minder houden zich daar effectief aan vast. Dit eiland is er eentje van onzekerheden, go with the flow, zien wat de dag brengt, carpe diem en andere wazigheden. Het verbaasde me bijgevolg niet zo hard dat mijn vrienden gisteren niet op het afgesproken uur bij de haven waren. 

Ik had een rotavond vol intermenselijke teleurstellingen achter de rug - het was maar een schrale troost dat mijn bed die nacht uit de marmeren vloer van een antieke tempel bestond. Kotsbeu, ik was alles en iedereen kotsbeu.

Het eeuwige gewauwel en de nauwelijks verholen trots over alle drugs die men ooit genomen had. 
Het woord 'leider' niet kunnen verteren omdat dat zelfstandig naamwoordje insinueert dat er een sociale rangorde tussen de mensen is, boo fucking hoo, maar tegelijkertijd slordig verborgen superioriteitsgevoelens koesteren ten opzichte van de 'Babylon people' aka 'Jan van achter de hoek met zijn pet verkeerd op het hoofd'. 
De Samothrakische laksheid die ervoor zorgt dat je je helemaal geen zorgen maakt als je een dronken deeltje van je groepje 's nachts verliest, de Samothrakische luiheid die verhindert dat je hen zoeken zal en de Samothrakische onverschilligheid als je hen na enkele uren toevallig gevonden hebt. 

Ik had het mentale stadium bereikt waar iedereen gaarne verrotten mocht. 
Kots. Beu.

Om zes uur 's ochtends rolde ik mijn slaapzak op, nam afscheid van de mensen waar ik nog enige sympathie voor voelde en negeerde hen waar ik een paar dagen ervoor nog een fikse portie genegenheid voor bewaard had. Met mijn ziel onder mijn armen gekneld vertrok ik vermoeid naar de haven, waar ik rond zeven uur aankwam. Vier uur voor afspraak. Chill. Ik sleepte het wrak waarin mijn teleurstelling huisde naar het strand en liet het daar vallen op een stukje waar de zon het al kon bereiken. Slapen kon ik niet meer, maar ik was moe en had tijd te doden.
Om tien uur 's ochtends liet ik een inheemse dame een sms'je sturen naar mijn vrienden. Mijn gsm was al enkele dagen plat en ik had de fut en de punctualiteit gemist hem in een van de schaarse cafeetjes op te laden (Samothraki!), waardoor ik nu volledig onbereikbaar was. Ik kuierde door het kleine winkelstraatje en zette me neer bij het meest duidelijke herkenningspunt dat ik vond: een standbeeld in het midden van het plein. Daar wachtte ik de dag verder af.
Om elf uur wachtte ik daar nog steeds. Dit was ons afgesproken uur geweest en met een lichte ongerustheid wist ik met andermans sms'en eindelijk mijn vrienden te bereiken. Ze hadden vertraging opgelopen (Samothraki!), waren onderweg, zouden binnen vijftien minuten arriveren en ik moest bij de minimarket - bij dit deel wees de smartphone-eigenaresse de te volgen richting uit - op hen wachten. Met een opgelucht hart kuierde ik weer door het winkelstraatje, wist een eigenaar te overtuigen me brood te geven, at twee perziken die ik vond en plukte zo'n twintig vijgen van een boom. Nu zou ik een asteriskje kunnen plaatsen en daar vermelden dat twintig vijgen eten een daad op eigen risico is, maar omdat iedereen toch naar de verdommenis mag gaan, vertik ik het. Rauwe tongen en blaasjes voor iedereen.
Om twintig over elf steeg de ongerustheid/irritatie weer een leveltje omhoog.
Om half twaalf wist ik hen de laatste keer te contacteren. Nog vijf minuten, dan zouden ze er zijn.
Om twintig voor twaalf stierf ik van de stress.
Om kwart voor twaalf probeerde een hulpvaardige dame hen te bereiken, zonder resultaat.
Om twaalf uur verliet de ferry de haven en ergens op dat eiland stond een meisje, dat toen overduidelijk volledig gebroken was, alle opgebouwde frustratie, teleurstelling en verdriet toe uit haar ogen te stromen. De dame belde nog eens en wist te vertellen dat ik aan de verkeerde minimarket had gestaan, dat mijn vrienden tot het einde gewacht hadden en als allerlaatste auto waren ingescheept en dat ze mijn rugzak, die we gemakshalve al op voorhand in de koffer hadden gelegd, mee hadden genomen en ergens aan de andere kant van de zee zouden verstoppen. Nog meer tranen huppelden mijn ogen uit toen ik snotterde dat mijn paspoort en bankkaart daar aan het varen waren.

Als wrak pingelde ik een sigaretje los en liftte ik terug naar het hippie-epicentrum van het eiland. Ik bewandelde de weg die ik al te veel keren begaan had, ik klauterde in het bos over de rotsen, het beekje over en struinde moedeloos naar de zeldzame connecties die nu nog overbleven.
"... What are you doing here? What happened?"
"Samothraki"
en ik plofte een hangmat in.
Iemand bood aan nog eens naar mijn vrienden te bellen om enige duidelijkheid omtrent het logement van mijn rugzak te achterhalen. Futloos stemde ik toe. Het duurde een aantal keren voor er opgepakt werd, maar er kwam alleszins een interessante mededeling uit de hoorn vallen; ze hadden mijn rugzak niet meegenomen, ...Nee? Yesyesyesyes! ze hadden hem verstopt en plein public in de haven. ...Nee? Nee. Neeneeneenee. Fuckingshithellklotekutterezooi. Mijn rugzak, mijn paspoort en bankkaart lagen ergens open en bloot in de haven waar ik daar-fucking-juist was en nu kon ik, mentaal volledig leeggezogen, nog eens het half uurtje terug wandelen door het bos, over de stenen en de rivier, terug de stad in, om daar weer eens te liften?
Fucking hell.
Ik schoof naar de zeldzame connecties toe en vroeg hen op het smekende af of iemand me wou vergezellen, want ik ontbrak de wilskracht het alleen te doen.
"So you're asking us if we want to walk with you to the city, climb through the forest, hitchhike to the port and get all the way back, only to get your bag? Sounds like a nice idea.", en ze legden zich wat gemakkelijker op hun deken, niet van plan om zich door iets of iemand uit hun chillaxte Samothrakigemoedstoestand te laten afleiden.
Mijn "Really? Does no one want to come with me?" werd zonder overtuiging, maar met erg veel hartenzeer tegen de wind gefluisterd. Ik draaide me om en hees me in mijn hangmat, verbaasd dat ik nog harder terneergeslagen kon worden door de mensheid dan ik al was.

"If you can wait an hour, I'll come with you to the port", sprak de andere hangmat. Een uur? Ik dacht aan mijn rugzak en mijn portemonnee en het liefst van al vloog ik er direct naartoe, maar ik had geen vleugels en mijn lichaam en ziel waren moe, zo verdomd moe. Een uurtje dan, en ik sloot mijn ogen voor mijn zorgen.

Nu zou ik kunnen vertellen over hoe ik en Adonis naar mijn rugzak zochten en hem niet vonden. Ik zou ook wederom een asterisk kunnen plaatsen, deze keer bij 'Adonis', met de melding dat dit een authentieke Griekse naam is. Dat ik zelfs met Artemis, Mythos, Sophocles, Socrates en fuckin' Zeus heb gesproken. Dit doe ik echter niet, net zoals ik evenmin tijd en letters wil verkwanselen aan hoe ik bijna in lachen uitbarstte van de miserie toen mijn rugzak onvindbaar bleef.
Misschien zou ik moeten melden dat ik Adonis rond de hals vloog toen hij opeens aan kwam zetten met... mijn rugzak. Misschien zou ik de euforie moeten beschrijven, het eerste spoortje van geluk dat me die dag wist te bereiken en hoe intens dat was.
Misschien moet ik jullie laten walgen door te zeggen dat ik mijn zakken met geitenschedels, die ook in de koffer hadden gelegen, ging zoeken en in plaats van deze een uitgedroogd kattenkarkasje vond, dat ik van de plastic ton afschraapte en in mijn rugzak (praktisch, zo'n dingen) propte, op het volledige geitenskelet dat er al in gesjoemeld was, evenals enkele schedels van vogels, eentje van een schildpad, meerdere van geiten en eentje die van een dolfijn bleek te zijn, twee vogellichaampjes, een potje met insecten, zee-egels en wat stukjes koraal.
In plaats daarvan fastforwarden we van dit moment naar de daaropvolgende dag, toen ik in de ferry zat en eindelijk kans had gezien mijn gsm op te laden.

Vijf sms'jes. Twee bezorgde van mijn ouders, waarop ik ogenblikkelijk repliceer met een 'Alles is goed, ik zit op de ferry en kom naar huis'-berichtje. Net wanneer ik me op Facebook wil storten, belt mijn vader.
Waarom ik niets van me heb laten horen?
Of ik wel besef dat ik internationaal geseind sta?
Dat mijn ouders de cel vermiste personen hebben gecontacteerd.
Dat ze gisteren de hele ochtend in het politiekantoor hebben doorgebracht.
Dat iedereen doodongerust is.
Dat ze met mijn vrienden hebben gepraat. Met Damian.
Dat mijn oma dacht dat ik zelfmoord had gepleegd.
Dat ze veel van mij te weten zijn gekomen.
Officiële en Facebookopsporingsberichten.
Tranen en slapeloze nachten.

Ik ben perplex. Na het telefoontje probeer ik mijn plan om wat uit te rusten verder op te volgen, maar mijn gemoed gaat wild te keer en slapen is een onmogelijkheid geworden, want er knaagt een immens schuldgevoel pijnlijk aan mijn amygdala. Ik heb niet het gevoel dat ik iets verkeerds heb gedaan, maar de al dan niet terechte schuld bijt en knaagt en scheurt stukken uit mijn vlees en ik ben verdrietig, schuldbewust, maar ook gefrustreerd en pisnijdig op wat ik enkel als 'overbodige hysterie' omschrijven kan.

Misschien is deze mengelmoes aan emoties nog het meest te wijten aan mijn teleurstelling in dit eiland. Want hoewel de bossen verrukkelijk magisch waren, de tientallen watervallen en meertjes hun charme hadden, er een natuurlijke warmwaterbron aanwezig was en het plankton licht gaf als je 's nachts in de oceaan zwemmen ging, was deze ervaring toch geen twee weken van mijn tijd waard geweest. Officieel als vermist worden opgegeven was de verrotte kers op de bedorven taart.

Ik moest en ik zou zo snel mogelijk terug naar België geraken.

donderdag 29 september 2016

THIS IS... not Sparta?

"De ene dag lijk je al wat vatbaarder te zijn voor geluk dan de andere. In Wenen, het warme marmeren hart van Oostenrijk, vond ik in de metro een licht beschonken dude die mij niet alleen een (vloer als) slaapplaats aanbieden wou, maar ook vijf euro, een pizza, een lift op zijn motor naar Bratislava, bier en ijs en een enkeltje naar een tankstation op de snelweg naar Boedapest. 
Ter verduidelijking: dit alles in ruil voor één knuffel.
Ter verduidelijking van de verduidelijking: laat het internationaal geweten zijn dat ik verdomd goede knuffels geef.

Als zo'n platgetrapt, vies zwart kauwgommetje bleef ik echter aan dat tankstation plakken. Mijn hart sprong op toen daar een hippie op me afstapte, maar hij schraapte me niet van de grond af, nee, hij bleek zelf zo'n dolende sukkel te zijn die beroep moet doen op andermans auto om ergens te geraken. Hij kwam van Berlijn en het mag een wonder heten dat hij Bratislava had bereikt, want met hem erbij kwam ik dus duidelijk nergens. 
Enkele uren lang hebben we geprobeerd en het enige dat we (ik) verkregen, waren een paar sigaretten, twee biertjes en een paar broodje-met-ham-en-kaas. Hij vond een lift, maar wel eentje die ons pas de daaropvolgende ochtend kon meenemen. We hebben onze slaapzak dan maar tussen wat bomen gegooid en op de grond en onder devnaaktslakken geslapen. Geen regen, geen muggen en het lokaal nachtrecord slakplukken -en werpen op punt gesteld, wat wil je nog meer?"

schreef ik twee weken geleden, met de intentie het verslag te vervolledigen op het einde van de dag. Niet gebeurd, en ik blameer de warmte. Boedapest, Ljubljana, Sarajevo, Mostar, Dubrovnik, Bar, Pristinje, Skopje, Thessaloniki... FUCKING HEET. Het lijkt alsof al mijn energie opgeslokt wordt door een veelverbruikend, weinig merkbaar resultaat opleverend intern koelingssysteem. 
Twee weken geleden heb ik mijn kleren in een wasmachine kunnen steken, wat dus concreet inhoudt dat ik nu al veertien dagen onder een zonnig gemiddelde van 35 graden aan het marineren ben in mijn eigen lichaamssappen. Of mijn zweet zou de basis kunnen vormen voor een vernieuwde Chanel N° 5, of iedereen verkiest beleefde vriendelijkheid boven eerlijkheid, of of de nasale capaciteiten van de hele wereld zijn om zeep, dunno, maar ik word niet behandeld als het stinkend viswijf dat ik na het zwemmen in de Kaspische Zee ongetwijfeld geworden ben.

Zo word ik op dit moment ook als klant-zonder-geld vriendelijk bejegend in het restaurantje waar Konstantina werkt. Ze is knap, zachtaardig, genereus en vol van levenskracht en excuses. Geen tijd om te reizen. Geen geld. Zelfs een compliment als "You're so brave." is een excuus in disguise. 
Er is niets dappers aan mijn manier van reizen. Iedereen die ik ontmoet is een toffe granaatappel en velen schroeven hun hospitaliteit nog extra hoog op om zo de perfecte vertegenwoordigers te zijn van de generositeit van hun natie. Volgens een ruwe schatting heb ik al zo'n twintig liter bier gekregen, vier sloffen sigaretten, veertig maaltijden, honderd lifts, tientallen slaapplaatsen en 27 euro. Moeiteloos.
'Maar het is toch gevaarlijk?' 
Pfrt, het is wat je er zelf van maakt. 
Ik ga er vanuit dat een enthousiaste, open, leergierige geest met een mooie portie intelligentie, humor en common sense het leeuwendeel van gevaarlijke situaties vermijden of ontmijnen kan. After all, de meeste mensen (mannen) zijn geen wrede psychopaten, je kan hen ten hoogste naïeve, westersewereldvreemde achterlijkheid aanwrijven, het soort waar 'Nee' altijd als 'Blijf proberen, dan komt het wel goed!' geïnterpreteerd wordt. Dat is pokke-irritant, sure, maar gevaarlijk? 
Mijn Roemeense truckchauffeur was de meest bedreigende situatie, en die was voor een groot deel aan het negeren van mijn eigen intuïtie te danken. Voor de rest heb ik tientallen keren mijn weigering tot in den treure moeten herhalen, twee keer een kus moeten ontwijken en slechts een keer iemand geënsceneerd razend tot de orde moeten roepen ("You do have a mother, right? How would you feel if someone would try this with her? If she needed help and a guy tried to disrespect her like you do? Aaah, yes, I thought so!") en daar houdt het gevaar meteen op.

Ik hoop dat ik Konstantina, evenals al mijn andere internationaal gelegde contacten, ooit in mijn huis verwelkomen zal. Dat ze niet gezellig gevangen blijven in hun comfortzone. Ik ben moederziel alleen in Bosnië, Albanië en Kosovo geweest en ik heb geen enkel mentaal, financieel of lichamelijk schrammetje opgelopen. Ik heb met moslims joints gerookt en enkele nachtjes in hun ouderlijk huis doorgebracht. Het is verdomd moeilijk voor vooroordelen om zo nog langer overeind te blijven staan. Ook de natuur, man, vanaf Bosnië wordt de natuur wünderbar. Bergen en bossen en rivieren die zo van een expressionistisch schilderij lijken te stromen. Als vegetariër heb je hier niet veel te zoeken, c'est vrai, maar de mensen zijn zo ongelooflijk gastvrij. Nergens kreeg ik zo gemakkelijk een lift als in de Balkan - al helpt het natuurlijk ook wel om een autostrade te hebben waar de maximumsnelheid soms amper dertig kilometer per uur is. 

Gisteren werd ik door Servische Zweden getrakteerd op een bord verse mosselen, waarna de serveuse me verwelkomde met dessert, ouzo, bier, sigaretten en een slaapplaats. Gevaarlijk, mijn gat. Hooguit een delirium die voldoende charmes bezit om iedereen positief te imponeren. Nu zit ik in datzelfde restaurantje, waar Konstantina me wederom voorzien heeft van een frisse halve liter en een versgerolde sigaret.

Of ik me geen profiteur voel? Nee. Om te beginnen zit 'het profiteren' ergo 'de situatie naar uw eigen belangen kunnen schikken' me in het bloed. Daarnaast gebeurt het zelden dat ik mensen expliciet om iets vraag, nicotine uitgezonderd. Ik klamp niemand aan, ik blijf niet doordrammen en ik reageer op alle (onuitgesproken) weigeringen even vriendelijk. Als ik iets krijg, dan is het omdat mensen me iets aanbieden en het verkiezen mijn weigering - die er uit beleefdheid altijd is - te negeren terwijl ze me wat ijs, fruit, brood, geld of volledige maaltijden toestoppen. Als er naar mijn slaapplaats gepolst wordt, zeg ik eerlijkheidshalve dat die er nog niet is - het moment van de avond waarop hij meestal wel uit een of andere mouw wordt geschud. Ik profiteer niet, ik geniet van het leven en mensen krijgen klaarblijkelijk een voldaan gevoel van mijn genot.

De stomste plaatsen waar ik al ben geweest? Skopje en Siofok. Beiden steden waar Amerikaanse rijkepapa-kindjes dronken worden op martini's en cocktails. Fake, hol, ongepast grotesk en in Skopjes geval, schromelijk lijdend aan financieel niet te verantwoorden hoogheidswaanzin.
De mooiste plaatsen? Al de rest, maar de Balkan heeft toch een speciaal plekje in mij veroverd. Ik raad iedereen Berlijn, Polen (Warsawa uitgezonderd), Brno, Ljubljana, Sarajevo en Thessaloniki aan. Mooi, jong, dynamisch en gastvrij. 
Griekenland is veelbelovend. Ik heb al een lijst toegestopt gekregen met alle steden die ik zeker moet bezoeken, maar ik heb het voorgevoel dat dit langer dan twee weken in beslag zal nemen en zoveel tijd heb ik niet meer. Het is half één 's nachts, net 7 augustus geworden en ik moet voor de 26e thuis zijn (verplichte aanwezigheid betreffende een job waarover geen enkele garantie bestaat dat ik hem op 1 september verder zetten kan), ik moet Brno nog eens een bezoekje brengen, of toch zeker een iemand die daar woont en ik moet, best wel belangrijk, in België zien te geraken. De laatste korrels dwarrelen uit de chillax-zandloper. Athene bereik ik waarschijnlijk niet meer, désolé, maar misschien dat ik hier nog op een of ander hippie-eiland belandt, of in Bulgarije, of in Servië...

Ik hoop dat ik vlotjes aan de afwezigheid van dit alles wennen kan. Niet alleen ontdek ik de wereld en diens inhabitanten, ik ontmoet ook een pak nieuwe vrienden en dit alles voor minder geld dan waar ik thuis mee leef. Vandaag was een geldelijk geschifte dag: ik heb zowaar zes euro uitgegeven aan eten, twee euro aan een museum, drie aan een ketting die de reis niet zou overleven en zeventig aan twee piercings en drie ringetjes. Het schijnt dat de piercer in Wrotslaw zijn huiswerk niet goed heeft nagezien. Bummer, maarrr ik weet nu wel dat de beste piercer ter wereld Nico heet en zich in Griekenland schuilhoudt. 

De zee hier is saai en smerig, helemaal niet zoals in King's Landing, maar de monumenten maken veel goed. Jongens toch. Gisteren een Griekse sarcofaag van een millennium geleden betast. Stond gewoon buiten aan de ingang van het museum, geen glas, geen hekje, zelfs geen 'Please, do not touch'. Zoveel historische schoonheid, zoveel hedendaagse armoede. 
Hoe beter (lees: goedkoper) het is voor de toerist, hoe ongeloviger de inheemse lonen worden. 1000 euro netto in Polen. 400 in Bosnië. 200 in Albanië. En dan ga je naar de supermarkt met de verwachting een grote buit te slaan; forget it. Alcohol en sigaretten, dat is het enige dat naar mijn ervaring mee daalt in prijs. Een zak chips kost in Albanië nog steeds een euro. De Arische drugsdealers in Bosnië vragen nog tien euro voor hun minderwaardige xtc. 

Dus alsjeblieft, s'il vous plaît, bitte, België, stop al dat geldelijk gezaag maar ver weg in je volle portefeuille. Voor veel mensen zijn wij een utopisch land van bier en chocolade.

dinsdag 13 september 2016

Absint in Brno

Terwijl ik druk bezig was me ontheemd en neerslachtig te voelen in een parkje in Brno, kon een van de vele persoonlijksheidsfracties die mijn inner voice besturen het niet nalaten me toe te fluisteren dat komend geluk nu quasi gegarandeerd was. Ik had mijn dieptepunt bereikt en ik voelde (instinctief?) aan dat er geweldige gebeurtenissen in het vooruitzicht lagen. 'Na regen komt zonneschijn', en soortgelijke clichématige shit. 

Dus, nadat ik dit neergepend had in mijn niet-representatieve reisdagboek - Joegoslavië en Tsjecho-Slowakije stonden nog over een arbitraire grensverdeling getypt en Kosovo en Macedonië schijnen nog niet te hebben bestaan - besloot ik om mijn positieve, stinkende combats ter hand te nemen en blootsvoets naar die andere soloreiziger te wandelen om een praatje te slaan - want zo begint men een avontuur. 
De jongen was beschamend timide, maar hij beschikte over net voldoende kennis van de Engelse taal om een praatje mee te kunnen slaan, so goal achieved. Ik inviteerde hem om mee met mij op stap te gaan en met de locals op café te socialisen en daar had ik al wreed snel spijt van. Hij was zo'n verlegen muurbloempje dat hij niemand durfde te storen met zijn bestaan en zich zelf niet in mijn gesprekken durfde te mengen. Daarnaast zorgde zijn aanwezigheid ervoor dat we als koppel beschouwd werden, waardoor mijn aanwezigheid voor de mannen daar evenveel verwaarloosbaar belang had als een te kleine schuimkraag op hun pintjes van een halve liter. Ook voelde het vreemd aan om zelf het gesprek te starten met voornamelijk heren als je er al eentje mentaal aan je hebt plakken. But I did it anyway.

"Wat kan je goed?", is een doodgeknuppelde vraag waar ik nooit goed op antwoorden kan. 
Ik kan zien. Ik zie het hert dat ons aangaapt naast de autostrade. Ik zie welke spullen je nieuw aangekocht of van plaats veranderd hebt in je huis. Ik zie de vlekjes, barstjes en scheurtjes waar jij jarenlang naast hebt gekeken. Ik zie symmetrie. Ik zie schoonheid. Ik zie persoonlijkheden.

Ik zag de flikkering in iemands ogen en wist dat ik beet had. 

Toen ik me naast Interessant Individu 1 zette en de conversatie aandrukte, sprong de schwung al snel in ons gesprek. Hij verklapte waar je echte absint drinken kon, waar de alternatieve jongeren zich schuilhielden en hij gaf enkele interessante bezienswaardigheden prijs, zoals het naaktstrand en de swingers club. Blok Aan Been zat er voor spek en bonen bij en ging al gauw op een andere plaats oninteressant wezen. Finally free. Interessant Individu 1 moest mijn gezelschap wel inruilen voor dat van enkele vrienden, désolé, maar we spraken af dat hij me de volgende dag een rondleiding verschaffen zou. Voor mij zat er dus niets anders op dan de voorgestelde cafés met een bezoekje te eren. No, just kidding, uiteraard was het de swingers club waar mijn voetjes me naartoe troonden. D'uh.

Ik was de enige bezoeker, een bummer die ik pas ontdekte toen ik al aan tafel was aangeschoven voor een verkennend gesprek met de eigenaar. De zeer aimabele, sociaalvoelende baas sms'te ogenblikkelijk zijn voltallige klandizie en, terwijl we op Godot zaten te wachten, gaf hij me een guided tour door zijn etablissement. Nette badkamer, volwaardige bedden, loungezetels, gloryholes en zelfs een sm-kamer. Als je ooit, tijdens illustere avonturen, een meubel tegenkomt dat lijkt op een groot uitgevallen kinderstoel met een citruspers in verwerkt, weet dan dat er toch alvast één Vlaming rondloopt die het nut hiervan kent. In elk geval een voorbeeld van toonaangevende menselijke creativiteit.
Na de rondleiding zaten de baas, zijn vrouw die net grotere borsten had aangeschaft, de sitebeheerder en ik Facebook te checken, af en toe wat woorden wisselend, wachtend tot iemand zou arriveren. Ongemakkelijk beschrijft het best mijn gevoel van toen. Heck, mijn bandeloze nieuwsgierigheid had me naar daar geleid, maar op dat moment was ik liever ergens anders geweest. Beleefdheid liet me echter blijven - tenslotte was er hoogstwaarschijnlijk iemand onderweg naar hier, speciaal voor mij. 

Die iemand bleek Average Dude Mc Average te zijn. Hij was ongeveer even oud als ik, en dat is al direct de stop van zijn positieve punten. Qua uiterlijk was hij onopvallend, tot het saaie af. Hij sprak geen Engels, durfde me niet in de ogen te kijken en zijn hand beefde onnodig angstig als hij zijn koffietje roerde. Ja, aan de komende awkwardness viel niet te ontsnappen. De baas kon mijn njet overbrengen en ik vertrok haastig, balend over zoveel verloren tijd. Het was ondertussen al middernacht, middernacht op een woensdagavond, damn, hoeveel cafés zouden er nog open zijn? Fors snelde ik naar de absintbar, die zowaar nog open en bevolkt bleek te zijn. Rustig, maar niet doods.

Bij het binnenkomen viel mijn alziend oog direct op een gouden krullenbol, maar hij maakte zich op om naar buiten te gaan, en ik was veel te zenuwachtig geraakt door de tijdsdruk om hem dan ongedwongen aan te kunnen spreken. Dus ik keek gepijnigd naar zijn wegwandelende rug, ging zitten, kalmeerde, trok iedereen door mijn netvlies en er zat hoegenaamd niets interessants bij. Damnit. Met terug verergerende zenuwen verliet ik de zaak om te ontdekken dat de jongen nog buiten stond, met zijn vrienden. Even weifelde ik. Toen vroeg ik of ik erbij mocht zitten en de band was gesmeed.
Het gezelschap studenten was uitermate vrolijk, wat misschien te wijten valt aan het bier, de absint, de acid en de shrooms die ze verorberd hadden. Als licht gestoorden waggelde en wankelde de groep daar 'where the lights are'. Mij allemaal om het even. Toen kwam de xtc eraan en de maan werd nog mooier dan anders en onze vrolijkheid bracht ons naar een zwembad waar er effectief kleurige spotlights naar de hemel werden gericht en de lichten waren betoverend en de muziek zat goed en er druppelde liefde van mond naar mond. We hadden er onze tijd en af en toe een pauze ("Look at how beautiful the moon is." *legt zich neer* "So beautiful.") voor nodig, maar al schaterend kwamen we bij hem thuis aan, waar we goed en zeer weinig hebben geslapen.

's Ochtens kreeg ik als ontbijtvariëteit gestoofde ajuinen voorgeschoteld en 's middags kwam ik mijn afspraak na met Interessant Individu 1, die zijn stad en bed met me deelde en me meenam op restaurant. Terwijl ik eend met honing en dumplings zat te eten, kreeg ik een sms'je dat desondanks de verhakkelde taal niets aan de twijfel over liet: de gouden krullen waren verliefd op me geworden. 
Het gebeurt niet vaak, maar daar wist ik even niets op te antwoorden. Ik liet mijn compagnon het sms'je lezen onder de vragende wanhoop wat ik daar nu mee moest aanvangen. 
Verliefd worden op een meisje dat de dag erna het land alweer verlaten zal, is geen goed idee. Maar het was een knappe, lieve en zachtaardige jongen en ik wou hem gaarne nog een paar keer tegenkomen in mijn leven. Dus ik hield kwetsende waarheden achterwege en sms'te hem om af te spreken. Die avond dronk ik voor de eerste keer in mijn leven absint. De dag erna vertrok ik weer.

Voor het aanraken van zijn twintigjarige hart gaf hij me een ketting cadeau. Normaal ben ik te oud voor zo'n frivoliteiten, maar het was zo'n puur, oprecht en ongedwongen gebaar dat het me roerde. De lucht was donkergrijs en goot water over mijn bus uit toen ik Brno verliet - symbolische ruimte! - maar mijn hart klaarde samen met de zon op. Alles verliep die middag fantastisch: ik had snel een lift te pakken, die me joviaal een liter lokaal gebrouwen zoete wijn toestopte, een Weense dame gaf me nuttige informatie over een gratis festival dat die dag plaats zou vinden, een pen en vijf euro cadeau, op het festival vond ik mdma en een slaapplaats en alles was goed. Ik zou zelfs zeggen dat het haast té warm aan het worden is.

zondag 4 september 2016

Verf aan mijn vingers en spatten op mijn hart.

Ik zou verder moeten schilderen, een tweede laag groen op mijn strepen voor de verf in het verfbakje opdroogt, maar ik luister stilletjes naar Parov Stelar en huil net niet. Het is vreemd hoe dagdagelijkse dingen, zoals de naam van een straat of een hond, een station waar je midden in de nacht belandt omdat een hoogspanningskabel vol ballon je een totaal ander traject laat afleggen, het beluisteren van liedjes op YouTube... een connotatie gekregen hebben die er oorspronkelijk helemaal niet voor bedoeld was. 

Parov Stelar liet me altijd dansen, in een ander huis en een andere tijd, en terwijl ik dit schrijf komen er herinneringen van toen - de lichtinval. De lentezon die ons van haar kracht probeerde te overtuigen - binnengekropen en mijn toenmalige geluk wordt psychisch net niet tastbaar. Ik kan de zon net niet zien, net niet haar warmte voelen, net niet merken hoe mijn lippen toendertijd naar boven waren gekruld en mijn voeten van links naar rechts bewogen. Wanneer ik denk in de herinnering te kunnen kruipen, vervliegt deze weer, met elke vleugelslag een grammetje treurende, hunkerende, zinloze nostalgie achterlatend.

Ik kan er met niemand over praten. Verdriet is sowieso al niet het meest bespreekbare, gewaardeerde onderwerp, en als je dan verdrietig bent over een hartenbreker is het vaatje sympathie snel opgedronken.

Pizza. Opgewarmde pizza van de dag ervoor al swingend opeten. De kruimels van de vloer rapen. Naar de badkamer dansen en even door het raam naar de lente kijken. Toen wist ik al dat het geluk was, broos geluk, maar dat het zo broos zou blijken te zijn, nee, dat had ik niet verwacht.

"Je weet dat het een klootzak is. Mocht hij nu eerst heel erg lief geweest zijn en dan geleidelijk in een klootzak zijn veranderd, dan was dat iets anders. Maar hij was al van in het begin een klootzak en je weet het."

En ik zeg niets, want wat moet ik zeggen? Dat liefde, zelfs die van een emotioneel geretardeerde autist, niet rationeel is? Dat ik verstandelijk perfect besef dat hij me vroeg of laat psychologisch gewurgd zou hebben, maar dat dat mijn brein er niet van weerhoudt voornamelijk te focussen op de rozewolkjesperiode? Dat ik die rozewolkjesperiode verdomd hard mis? Dat ik zijn ongeduldige, asympathieke opmerkingen toen nog niet eens zo erg vond, zolang hij maar een beetje van me hield? Dat ik in zijn gemene kantjes mezelf had herkend, of hoe ik had kunnen zijn? Dat hij overdag dan wel niet de meest aimabele jongen ever was, maar dat hij 's nachts daar wel naar transformeerde?

Hoe kun je de schoonheid van iemands ogen uitleggen? De nooit eerder gevoelde zachtheid van een rug? De geur van baardolie? Dat iemand uit (onterechte) frustratie zijn tanden naar je ontbloot en dat je voor het eerst beseft dat je niet de enige bent die dit doet?

Hoe kun je duidelijk maken dat mensen meerdere persoonlijkheden kunnen hebben? Dat ze overdag nors, nukkig, hard, ongeduldig en wreed kunnen zijn, maar dat je geluk een hoogtepunt kende wanneer je 's nachts in hun armen sliep? 
Zijn overheersende kutwoede zal het hem nooit toelaten het te bekennen, maar in de nachtelijke rust werd hij een ander, kwetsbaarder, oprechter iemand - en dan hield hij van me. In de late/vroege uurtjes kon ik eindelijk open met hem praten over Verdriet, Pijn, Liefde en Verwachtingen, zonder dat er ook maar een spatje ergernis mee gemoeid was. 

"Zijt ge verliefd op mij? Stop er maar snel mee."

Niemand is 'gewoon' een klootzak. Hoeveel relationeel onaanvaardbare shit er ook gebeurt, er zijn altijd wel voldoende sprankels schoonheid, herkenning, interesse, liefde en lust aanwezig die de onaanvaardbare shit aanvaardbaarder maken dan zou mogen. En als je te hard focust op wat was en wat had kunnen zijn - mits een ander deterministisch verleden - dan kan het gebeuren dat je jezelf in je zetel treft, met je reisdagboek in je hand, Parov Stelar op YouTube, aangekoekte groene verf in het verfbakje, tranen in je hart en de woede die in je zit, die altijd wel ergens in je zit verscholen als een prehistorisch overblijfsel, een wild beest dat ervoor zorgt dat je je nooit mens voelt zoals de anderen, dat je de hele mensheid soms tegen de muur zou willen zetten en afschieten, je familie en vrienden en jezelf erbij, alleen om rust in je ziel te krijgen, wel, die woede opent bruusk je lippen en gromt en brult zo luid mogelijk alle haat eruit en je hist razend (teleurgesteld) omdat de enige persoon die hetzelfde deed zichzelf niet toe staat menselijk en zwak te zijn en lief te hebben.

donderdag 1 september 2016

Tsjechische dip

Vandaag zit ik er voor de eerste keer een beetje door. Er brandt oorzaakloos verdriet achter mijn ogen en ik voel me moe, uitgeput en alleen. Mijn gemoedstoestand zal wel te wijten zijn aan een gebrek aan slaap (In Krakau een nachtje gepintelierd en de daaropvolgende nacht luidruchtig gewekt geweest en te lang wakker gehouden door andere, rumoerige pinteliers, in Wroclaw mee moeten opstaan om zeven uur 's ochtends met mijn gedoctoreerde, vakantieloze liftjes en gisteren ook een te korte kutnacht gehad - waarover later meer.), eten (Vermits ik leef als een berooide schooier moet ik het vaak met twee maaltijden per dag stellen: ontbijt en diner. Vandaag zat er negen uur tussen.) en fijn, niet-elke-dag-veranderend gezelschap.

Het reizen zelf vormt geen enkel probleem - al moeten ze me toch niet al te vaak meer op de snelweg droppen. Naar Warschau (overigens geen bezoek waard) heb ik, begeleid door menig geclaxonneer, een tijdje op de pechstrook kunnen wandelen, snel ontsnappen door de voetgangersuitgang, in een of ander roemloos dorp terechtkomen en daar toch nog een rechtstreekse lift vinden... met een Pool die net Jezus herontdekt heeft. Liftje ging niet via de snelweg zelf en duurde zo'n zes jolige uren. Om drie uur 's nachts in zijn ouderlijk huis toegekomen. De dag erna heeft hij me nog een beetje rondgeleid in Warschau, waar ze beren tentoonstellen zoals wij hertjes, maar waar er voor de rest niets bijzonders gaande is. Van ons twee was ik de enige die de vrolijke bedelaar bij het rode licht als mens behandelde en hem niet als onzichtbare schandvlek probeerde te negeren, maar dat terzijde. Kritiek op de hypocrisie van gelovigen is zo 2008. 
Ook deze dag werd ik op de snelweg afgezet, door zwangere moeder-met-kind-en-hond. Deze keer konden de auto's stoppen zonder gegarandeerd brokken te veroorzaken, en eentje deed het dan nog ook, maar toch. Ik haat het. De auto's scheuren je voorbij (op die momenten wordt x kilometer per uur heel erg tastbaar) en of je blijft wachten op een wondertje, of je loopt gepikeerd op de pechstrook voor godknowshowlong tot je een tankstation tegenkomt.
En je kunt er je achterwerk mee bezeren. 
Daarnet veel te haastig de auto willen verlaten, want ja, we stoppen op de friggin' snelweg en veel tijd om te leuteren is er dan niet, en met al mijn kracht, wat toch serieus wat is, ben ik tegen de zijkant van de auto gestoten. Morgen, wanneer ik een bad pakken zal met een fris biertje en een mooie jongen erbij, zal ik voor het eerst merken dat er een mannenvuistdikke bordeaux plek staat daar waar het pijn doet. Maar da's een vooruitwijzing, nu zit ik nog onwetend in een dipje.

Vandaag ging het liften redelijk vlot. Toen mijn Roemeense chauffeur niet meer in land van herkomst zou geraken en ik dan maar besloot naar Praag te gaan, voor de tweede keer in mijn leven, lukte dat op vijf minuten tijd. Het was enigszins leuk om eens op een eerder bezochte plaats terecht te komen, gevoel van herkenning enzo, maar het zorgde er wel voor dat ik 'alles' op drie uur tijd gezien had en dan dringend de horde toeristen wou ontvluchten. Brno. Toffe, mooie stad, dat wel, maar de meeste Midden- en Oost-Europese hoofdsteden lijken architecturaal gezien zo hard op elkaar dat het een beetje eentonig wordt.
Polen was een positieve verrassing: vriendelijkere mensen dan mijn vooroordelen hadden verwacht, mooie natuur en blitse pareltjes van steden. Krakau en Wroclaw zijn must see's. De laatste stad is vergeven van verdoken bronzen beeldjes en de schattigste fontein ter wereld staat daar ook. Impulsief een piercing laten zetten daar, wat het totaal uitgegeven bedrag nu op zo'n 65 euro brengt. 25 euro voor Auschwitz en 25 voor de piercing. Hoe the fuck ik een dikke week op vijftien euro overleefd heb? Talent. 

Tot nu toe heb ik één keer buiten moeten slapen (wat me misschien vandaag ook te wachten staat, als ik geen enkele sympathieke inhabitant opscharrelen kan), twee keer in een kraakpand, vier keer bij mijn lifts en twee keer als verstekeling in een hostel. Eén keer heb ik bij iemand aangebeld om achter eten te schooien en vrijwel direct werd mijn maag gespijsd. Als ik bij iemand blijf slapen koopt/bereidt die meestal avondeten en 's ochtends kan ik daar dan ook nog wat ontbijt meegrabbelen, met soms wat surplus erbij. Dat ik niet naar museums ga en mijn historische honger stil met architectuur, helpt ook. Alles loopt vlotjes.
Soms heb ik kou, soms heb ik honger, soms doen mijn benen pijn van te lang stilzitten in een auto, en soms van te veel wandelen in de steden. Nog niet vermoord, beroofd of verkracht geweest - al was gisteren een close call. Ah. Het te korte kutnachtjesverhaal.

Gisteren wou mijn sympathieke en betrouwbare Roemeense truckchauffeur het bovenste deel van zijn stapelbed niet aan een quasi onbekende (moi) afstaan, omdat hij mij (zichzelf) niet volledig betrouwde. Dus dan kwam hij op het formidastische idee mij een slaapplaats aan te bieden in de truck van een andere Roemeense chauffeur, die hij van haar nog pluim kende en die geen woord Engels sprak. Geniaal. 
"Don't look at me like that", oftewel, 'Ogen die boekdelen spreken, volume één'. Soit, mijn chauffeur probeerde mij en zijn geweten te sussen door te wijzen op de maritale status, het vaderschap en de algemene betrouwbaarheid van chauffeur nummer 2. 
"He has promised nothing will happen. You can sleep there completely safe, I promise." 
En ik twijfelde. Misschien beoordeelde ik de tweede chauffeur inderdaad te haastig en zou ik hem wel mijn vertrouwen hebben gegeven als hij Engels sprak. Misschien was hij inderdaad een betrouwbare vader. Dus toen mijn originele chauffeur me zijn gsm-nummer gaf "so you can call me if something would happen, which won't be the case", stapte ik, licht tegen mijn goesting, in het bovenste bedje van de tweede chauffeur.

Blijkt dat het bijzonder moeilijk slapen is als er midden in de nacht een halfnaakt, schraal Walter White-mannetje naast uw bed om seks begint te bedelen. Voor hem was zijn verbale handicap wat de Engelse taal betreft een voordeel, des te gemakkelijker kon hij doen alsof hij mijn "No" niet verstond. Blijkbaar horen woedende blikken, overtuigde nee-knikken en opgestoken, vermanende wijsvingers ook bij het Engelse vocabularium, want daar snapte hij precies ook de ballen van. Jongens toch.

Sinds ik alleen rond was beginnen trekken, had ik een schaar rond mijn nek gehangen. Diezelfde schaar had ik wijselijk onder mijn kussen gestoken, net naast mijn gsm. Ik had een wapen. Ik kon het gebruiken - en ik kon het niet. Hoezeer ik me ook bedreigd voelde door die verlepte vent die maar bleef aandringen, me af en toe aanraakte en de dekens naar boven trok (bummer, al mijn kleren nog aan) en die bovenal geen enkel respect toonde naar mijn obvious weigering toe, ik wist dat ik nooit mijn schaar naar hem zou kunnen richten, let alone ermee steken. Dus ik nam mijn ander wapen. 
"Come now. He's touching me." En toen kon ik eindelijk slapen bij chauffeur nummer één, wat vanaf het begin al de meest logische oplossing was geweest, en ik was veilig en alles was in orde en jeej. Dit was wel een zeer goede reminder om mijn buikgevoel altijd te blijven volgen, tenzij het wederom onze maag is die niet begrijpt dat er om economische redenen gevast wordt.

Ik koop niet graag eten. Ik ben een vlijtige verzamelaar van oude en nieuwe herinneringen, dus waarom zou ik mijn kostbare geld ruilen voor iets wat gedoemd is tot cloaca te vergaan? In Krakau verkochten ze wel een zalig worstje van ochottekes vijftig cent per honderd gram, en ik heb ook al croissants gekocht en een krokant pizzabroodje. De decadentie.
Vandaag voor de volledige twee euro vijf gebakjes gekocht, maar ik heb er nu dikke spijt van, want gebak is maaltijd noch voedzaam, en ze smaken allemaal naar dezelfde suiker. Misschien dat dit mijn dipje getriggerd heeft, who knows, maar ik mis mijn bedje een beetje, en mijn havermout (met appel, banaan, lijnzaad, nootjes, kurkuma en gember!), mijn thee, mijn FUCKING INTERNET - ik heb nul de botten verbinding met mijn nieuw gekregen oude smartphone, zal wel aan mij liggen - mijn vrienden, mijn verdomde hartenbreker en zelfs mijn kleine hamster, die tijdelijk bij opvangcentrum Damian is geplaatst.

Straks ga ik de plaatselijke cafés uitchecken; zo weinig mogelijk zelf bestellen, hopen op gratis drank in ruil voor mijn charmes, kinderlijke eerlijkheid en positief enthousiasme - en dat terwijl ik al vijf dagen dezelfde sokken rond mijn voeten heb. 'Ze stinken' is een understatement. Hoe hard zou ik nu al stinken? Ik was me wanneer mogelijk, maar ik draag dacht en nacht dezelfde kleren. Mijn haar is gewassen, maar slecht gekamd en ik voel hoe bepaalde haarlokken naar dreads willen transformeren. Soms verbaast het me dat mensen mijn aanwezigheid blijven opzoeken. - en hopen dat er in het beste geval meer dan een slaapplaats te versieren valt. Vooralsnog enkel Australië gehad. 

Cross fingers en wens het verleden geluk.

zaterdag 27 augustus 2016

Poznaninpolinskaja

Het giet als ik de auto uit spring, Poolse bodem op. Ik bedank mijn lift uitvoerig en gemeend, like always, en ik stap zo snel en zo ineengedoken mogelijk in de richting waar ik meen naartoe te moeten gaan. Ik heb geen kaart, geen Google Maps, enkel een afdruk in mijn geheugen van de uitgestippelde route zoals die op de gps verscheen. Het regent en waait en ik heb het koud, maar verdomd dat ik nu in mijn rugzak ga rommelen, zoekend naar warme kleren. Ik ben nog steeds niet bang, maar de regen, de kou, het late uur, de twijfel of ik in het kraakpand terecht zal kunnen, het ontbreken van een routeplan en het besef dat ik nu echt mijn comfortzone uit ben, moederziel alleen in een land waar je nog nooit iets goeds over gehoord hebt en waar je, besef besef, geen gesproken noch geschreven woord herkent, maken me nerveus en gehaast.

Enkele Engelssprekende passanten googelen snel mijn bestemming en begeleiden me naar de tramhalte - tram 11, uitstappen bij Wieskopiestawhatever. Dus ik wacht en bibber verkleumd tot de tram arriveert. Twee haltes, en dan kan ik verder verkleumd bibberen op zoek naar de straat waar mijn nachtelijk onderdak zich zou bevinden. Ik verlaat met tegenzin de warmte en veiligheid van mijn gratis tram, vervloek de koude, kijk wat hulpeloos in het rond want waarthefuck is die straat nu? en tsjakkah, klaarblijkelijk sta ik er middenin. Het is een zielige straat, dat wel. Donker, kil en nergens een mens te bespeuren. Veel leegstaande woningen waar je altijd in het portaal zou kunnen slapen. Blijf zoeken. Links... ah nee, op het straatnaamplakkaat staan de huisnummers en ik ga de verkeerde kant uit... Rechts dus... Hier? Nee. Nee. Nee. Te ver? Echt? Ja. Terug... Weer te ver? The fuck? Terug... en ik vind de weg naar het kraakpand; een verscholen en bemodderd donker steegje. Als ik bij de met prikkeldraad beveiligde ijzeren poort kom, schiet er direct een geruststellend licht aan. Ik druk op de bel.

Niets.

Ik druk nog eens, met onverminderd optimisme.

Niets.

De komende minuten blijft het beldrukken (steeds langer en wanhopiger) de vaste repetitieve waarde van mijn avond. Ik vloek en sakker en spoor alle inwonenden telepathisch aan de deur open te doen. Ik probeer in te schatten hoe weinig schade ik op zou lopen mocht ik over het hek en de bijhorende prikkeldraad zou kruipen - want niets is zo bevorderlijk voor andermans gastvrijheid dan een beetje inbreken. De hemel gooit water op mijn hoofd en de aarde bewaart het voor mijn voeten, en ik ijsbeer nerveus door de modder en de plassen en ik vloek en belbelbel en bereid me al voor op een koude, harde nacht, verdomme.

Opeens is er licht, beweging, een paraplu, en twee mensen verlaten het domein en eentje betreedt het. Met forse tred verlaten we mijn natgeregende angst. Het pand bestaat uit verschillende gebouwen en, ondanks mijn nachtelijke slechtziendheid, vermoed ik dat het enorm uitgebreid is. Weinig graffiti, veel stickers en posters en een ongekunstelde gezelligheid. In de keuken, onder een zacht peertje en met de geur van pannenkoekenbeslag in de lucht, geef ik mijn Berlijnse referentie door. Ik mag blijven slapen. Vijf nachten zelfs, als ik wil. En pannenkoeken bakken mag ook.

Ik wacht tot de huidige pannenkoekenbakker - een jonge Zweed die geen Engels praten kan - zijn laatste, half verbrande, aangekoekte pannenkoek uit de zwaar pyromanisch mishandelde pan geschraapt heeft en dan begin ik eraan. Ik meng bloem en rijstmelk, meen dat er ook eieren in moeten, zoek eieren, vind niets, kluts nog een beetje verder, giet olijfolie in de pan, draai het vuur aan godsamme, veel te hard. Zachter. Nee? Niet moeilijk dat die een zo'n misbaksels van quasi gecremeerde pannenkoeken had gecreëerd. Veel vuur = veel deeg. D'uuh, kwak massa's klonterdeeg in de pan, die moeilijk vast te houden is met vijftig procent minder vijzen in de steel. Ik bak het ene meesterwerk na het andere en mijn ogen zijn zoveel groter dan mijn maag dat er nog een megasaurus van een pannenkoek overschiet nadat ik me al tot misselijkheid toe heb volgepropt. Bijhouden voor morgen. Tussen enkele pannenkoeken door stuur ik een sms naar mijn ouders: 'Ik ben pannenkoeken aan het bakken in een kraakpand in Polen'. Geruststellende sms'en, daar leef ik voor. Ondertussen is het al na middernacht. Ik kruip mijn bed in, veilig en warm, en val heel snel in slaap.

Vermits mijn bed in een afgelegen hoekje in de keuken staat, word ik vanaf een bepaald uur herhaaldelijk gewekt door keuvelende, ontbijtjesnuttigende mensen. Ik hoor, negeer en slaap verder. Als ik eindelijk de motivatie gevonden heb op te staan, ben ik alleen. Mijn pannenkoeken liggen nog in mijn maag te slapen, dus ik begin de dag met het verkennen van dit gebouw. Vrijwel onmiddellijk bots ik op een van de grote gevaren voor de reiziger: een free shop. Ik neem een shirt met lange mouwen mee en een korte broek, want ik heb nu al mijn meegenomen kledij aan en ik heb het nog koud. Er stond een geweldig paar schoenen, maar rationele ik begon me direct uit te kafferen, dus ik liet ze maar staan. In het toilet zorgde de lichtschakelaar ervoor dat er gelijktijdig een blazer en radio aanschoot. Hehe. Domotica. Sort of. 

Wegens gebrek aan een handdoek schudde ik me succesloos droog na de douche, deed mijn hoopje kleren weer aan, at mijn pannenkoek op, samen met de restjes van het eten dat ik in Berlijn gekregen had - aangebeld bij een chique huis en direct voorzien geweest van dikke sneden rozijnenbrood, kaas, tomaten, worst, appels, frisdrank en water - nam een pak havermout mee uit de gemeenschappelijke keuken want niets reist zo gemakkelijk als een extra 800 gram, bekeek het stadsplan en vertrok, niet wetende of ik die nacht terug zou komen of dan al in Warschau zou zitten.

Poznan was, zeker in vergelijking met Berlijn, een pracht van een stad. Smalle sprookjesstraten, kleurrijke, feeërieke huisjes... Dat ik in een container twee paar prachtige kniekousen vond en een alpaca-poncho want niets reist zo gemakkelijk als wat extra kilo's, hielp mijn beregende gemoed natuurlijk ook vooruit. Hier zou ik nog eens terug willen komen, dacht ik, maar nu heb ik genoeg gezien. En ik raapte wat karton op uit een portiek, schreef daarop 'Warsaw/Krakau' en wandelde naar mijn volgende liftjes.

donderdag 25 augustus 2016

Ich bin ein...

Berlijn is gigantisch (en) smerig. Ik prijs onszelf gelukkig dat we een andere liftster hebben opgescharreld - eentje die Berlijn kent en ons van een slaapplek kan voorzien. Met z'n drieën verlaten we de auto in godweetwelkdistrict en zij weet tram hier en straat daar en wij volgen haar gedwee naar het centrum en laten de stad op ons inwerken. Zestig jaar geleden zal de architectuur al niet in schoonheid noch originaliteit hebben uitgeblonken, maar nu is het woongedeelte helemaal een vergaan communistisch zooitje. De gebouwen zijn van een deprimerende, eentonige lelijkheid en het enige wat sfeer uitademt zijn de centimeterdikke lagen posters op de muren, al dan niet extra aangekleed met graffiti of stickers. Een louche gettosfeertje, dat wel. Ik voel me in een of andere achterbuurt in de Bronx, niet in een van 's werelds meest besproken metropolen.

Mijn teleurstelling blijft gelukkig niet lang duren, want Berlijn, hoewel potsierlijk kakofonisch aangekleed, leeft. Keulen en Düsseldorf waren mooie, nette steden waar mooie, nette mensen rustig hun tijd verdoen op het voorspelbare ritme van de kalme ademhaling van de stad. Berlijn ademt kalm noch voorspelbaar, ze hijgt in uw nek en springt en jubelt en danst en spuwt in de lucht en de restjes kwijl condenseren in de harten van haar inwoners en bezoekers, die, evenals hun stad, een allegaartje van alles zijn. Hier zijn de alternatieven de norm. Berlijn is mijns inziens gatlelijk, maar boy, wat een karakter. Ik ontmoet constant hippe, jonge, lieve, oprecht behulpzame mensen en wanneer ik 's avonds alleen door deze Bronx kuier, voel ik me volledig veilig. Dat de nacht eindigt in een freakshow in een kraakpand en ik voor anderhalf bijeengebedelde euro zien kan hoe de een zijn kin en arm penetreert met ijzeren staafjes en de ander liters rum-cola mixt door ze in een tonnetje aan haar vagijn te hangen en te pelvic thrusten, is een mooie illustratie hoe positief geschift het uitgaansleven en de mensen hier kunnen zijn.

Die nacht weet ik mezelf het kraakpand in te praten, waar ik 's ochtends snel uitgebonjourd word. Ik neem afscheid van het deel België dat met me vertrokken is, want ook in mijn hart druipt de condens van de wanden en ik voel het prikkelen om alleen verder te trekken. Ik verdoe het merendeel van de dag met het verlaten van de stad. Liften naar dichte of verre bestemmingen is een piece of cake als je eenmaal op een tankstation op de snelweg beland bent, maar op dat tankstation geraken? Ho maar. Vier uur duurde het eer Berlijn me eindelijk los wou laten - maar toen ik eenmaal een lift te pakken had, zat het direct snor. Polen lonkte al een paar dagen verleidelijk naar me en nu repte ik me uit Duitsland om zo snel mogelijk bij haar te zijn. De snelweg werd geflankeerd door prachtige bossen. Alsof de GVR normale boompjes uit de grond getrokken had en hun wortels glad had gesmeerd tegen de stam.

Het is nu 21.00 uur, het wordt donker en ik heb nog zo'n twee uur te gaan eer ik in Poznan ben, en dan moet ik nog op zoek naar het mij aangeschreven kraakpand. Toch ben ik niet bang. Uiteindelijk kan ik altijd op de grond slapen, zoals tijdens onze eerste nacht in Keulen. Overleven is niet moeilijk.

De wereld zal zo klein zijn als ik weer thuis ben.

zondag 17 juli 2016

Delirium

De muziek is goed, drank, wiet en drugs hebben mijn gedachten lam gelegd en ik begin zowaar te zweven. Ik zweef over de keurig onderhouden grastuin andere werelden in. Boven mijn hoofd beweegt een schel licht op kartonnen plafonds en het is zo saai en lelijk dat ik ervoor kies ergens anders naartoe te gaan.

Ik wals door de balzaal der illusies van mijn dromen: op blote voeten dansen op het zachte gras van een waanzinnig cool feestje "Ik voel me super. Net cat genomen. Wil je ook wat?" naar vliegen door het heelal. Ik buitel door mijn gedachten en lach, lach, lach, want vliegen is zo verdomd prettig. Als ik mijn ogen open zie ik soms een kamer, kaal en lelijk en zonder ziel, maar ik hoef slechts enkele seconden te wachten tot alles weer vervormt naar zaligheid. Ik moet plassen en een vrouwelijke figuur schuift iets onder me, vraagt of het gaat en ik zeg ja, want dat is het enige antwoord dat van me verwacht wordt. Sukkelig schuif en trek ik mijn onderbroek Onderbroek? Waar zijn je kleren? naar beneden en ik sta, nauwelijks in bont verhult, te praten op het feestje en iedereen lacht en is blijblijblij. Er ligt iets kouds en hards onder mijn kont en het stoort en ik flikker het opzij, leg me gemakkelijker Waar ben je? en praat met gesloten lippen tegen alle mensen die rond me heen staan. Ik bekijk hen, zie hoe ze gelukkig zijn en pret hebben en ze verdwijnen en de kamer neemt andere vormen aan en ik moet plassen. Juist. Ik schuif instinctief iets dat op een metalen soepbord lijkt onder mijn billen, herinner me mijn onderbroek uit te trekken Onderbroek? Waar zijn je kleren? en moeizaam pers ik een zielig straaltje uit mezelf en ik los weer op in betere werelden.

"Is het gelukt?"
Met mijn onderbroek half over mijn knieen bengelend vraag ik waar ik ben. Duidelijk geiritteerd bitst de vrouw Verpleegster. me toe dat ik in Hasselt ben, in ziekenhuis X en ik wil nog wat vragen, maar ze wandelt met forse stappen weg en ik voel me eenzaam.
Cat. Catcatcatcatcat. Nee. Ket? Ketamine? Er was iets met ketamine.

In de hoek van de kamer die er daarjuist niet was zit een vreemde, enge man. Naast de verpleegster Lig ik echt in een ziekenhuis? Ik ben toch op een feestje? is hij de enige die niet gelukkig straalt. Hij rookt en staart me priemend aan. Ik kijk hem strak aan, trek mijn onderbroek naar omhoog, evenals mijn deken en ondertussen laat ik mijn hand subtiel over mijn borst glijden. Naakt. Ik ben naakt. Waar zijn mijn kleren? Hoe kom ik hier? Benauwd en kwetsbaar draai ik me naar de andere kant, terug het feestje in. 

Ik moet plassen. Geen verpleegster noch bedpan in de buurt. Ik zet me recht, duizel, kijk naar de baxter die ongemakshalve niet aan zo'n rolding hangt, probeer hem voorzichtig van de ijzeren stang te prutsen, faal, raak geirriteerd en trek het zooitje er dan maar af. Niet mijn probleem. Ik wil hier niet eens zijn. Ik duizel en draai en waggel en strompel door de kamer en ik ben gedwongen te erkennen dat ik effectief in een ziekenhuis ben en ik baal. Hoe kom ik hier terecht? Waarom? Het licht in de badkamer is veel te fel, te fel te fel te fel. Ik bekijk mezelf in de spiegel en ik moet toegeven dat ik er belabberd uitzie. Wild, en kwetsbaar tegelijkertijd. Dat ze, zoals verwacht, mijn make-up niet hebben verwijderd doet er ook geen goed aan. Ik plas, spoel niet door, kruip terug mijn veilige bed in Waarom ben ik hier? om realiteiten te zien die niet bestaan. Ik neem me voor uit het ziekenhuis weg te lopen en te sms'en of iemand me terug naar het feest wil voeren, want daar was het fijn en ik wil terug. Eerst nog een beetje rusten. 

"Hebt gij alles op?"
"Ja"
"Hebt gij een volledige gram ket genomen?"
'Tuurlijk" 
Waar maakt die jongen toch zo'n probleem over? Rex kijkt me aan alsof ik iets heel erg verkeerds heb gedaan. Alsof ik dat beetje drugs niet aankan.

Naast mijn bed zitten enkele tof uitziende jongedames al rokend en giechelend te keuvelen. Ik wil hen zeggen dat ik buikpijn heb en of ze het roken in mijn nabijheid dus willen laten, maar ik herinner me dat dit een verzonnen realiteit is. Dus ik inhaleer de tabaksrook, sluit mijn ogen en verdwijn.

"Gaat het?"
"Joaaaa... maar... ik moest... plas...sen... Trok dit eraf... Sor...ry..."
Mijns inziens is de klaagzucht die hierop volgt botter dan nodig, maar ik weet dat ik niet in de positie ben kritiek te uiten.
"Weet je waarom je hier bent?"
"... Er was... een... feestje... Ket... Ik denk dat... dat het is..."
"Was dat de eerste keer?"
"Jaaa..." Ket wel, in elk geval.
"Niet slim, he. Je had je moeten zien toen ze je binnenbrachten. Heel zielig. Ik denk dat het een overdosis was. Je had dood kunnen zijn."
Op mijn verzoek brengt ze me een glaasje water en haast zich weer te snel weg, mij getroebleerd achter laten in mijn eenzaamheid. Overdosis. Overdosis. Je had dood kunnen zijn. Overdosis. Dood. Dooddooddood. Heh. Dat gaat makkelijk.
Ik zucht, draai me om en soezel weer weg.

"Hebt gij alles op?"
"Ja"
"Hebt gij een volledige gram ket genomen?"
'Tuurlijk" 
Ik heb net een zakje ket gekregen, goed voor een dosis. Alles naarbinnen gesnoven, geen moeite, enkel een vieze nasmaak. Ik vraag me af waarom Rex er zo'n drama van maakt en ik kijk hem diep in de ogen en ik zie nu aan zijn blik dat ik effectief iets heel erg verkeerds heb gedaan en ik word bang voor de mogelijke gevolgen. Overdosis. Je had dood kunnen zijn.
Ik open mijn ogen en hij staat naast mijn bed. Hij wandelt heen en weer en aan zijn hele doen merk ik dat hij niet blij is met mij. Again. Hij stopt bruusk, kijkt me strak aan en begint zijn, deze keer volledig terechte, preek. 
"Zijt gij achterlijk ofzo?... Een gram ket... Wou ge dood ofzo, want zo, ja, zo gaat het wel lukken."
Ik hou nog steeds van hem en ik ben blij dat hij er is, dat ik niet alleen ben, maar ik voel mijn ingewanden op en neer springen, veel te hard, en ik moet kalm worden en zo lukt dat niet. Dus ik haal Hanne er maar bij. We zitten in de wolken, mooie zachtroze wolken, en er is een lichtpaars pad en daar komt Hanne al aangevlogen.
"Ja, D...., da's niet slim, he?"
"Ik weet het."
"Ja, het spijt me echt, maar veel kan ik er ook niet aan doen. Tenslotte ben ik een gedachte van je, dus, ja... sorry."
We knuffelen en dan vliegt ze weg. Ik blijf staan op het pad in de wolken. Een gedachte, he? Dus ik controleer volledig wat er gebeurt? Nice. Waar wil ik naartoe? 
Ik wil Morpheus ontmoeten.

Met open ogen zie ik hoe het plafond een sterrenhemel wordt en ik vlieg het heelal in, diepzwart en bezaaid met fonkelende glitters. Ik herinner me het einde van Sandman en ik zie het gebeuren en word dieptreurig en wil huilen, maar dit zijn mijn gedachten, dus ik heb de macht wijzigingen in de storyline aan te brengen. Ik zweef door prachtig ingekleurde universa en wacht. Opeens staat Morpheus voor me en hij is imponerend machtig en beeldschoon. De ruimte verandert en hij zit op een troon, met een achtergrond die bestaat uit alle soorten hemel en alle bestaande en onbestaande kleuren en alles schittert en ik voel tranen opkomen door al die schoonheid. Hij kijkt me aan en zijn blik is ondoordringbaar en ik ben ontroerd dat hij mijn bestaan heeft opgemerkt. We praten even over de dromen waar ik in vlieg en dan staat hij op en de ruimte is opeens gevuld met schitterende spiegels. Hij haalt eentje achter zijn rug vandaan en het lijkt vaag op een paard, zo'n tzee meter lang en anderhalve meter hoog.
"Dit," spreekt hij me diepernstig toe, "is je leven."
Hij reikt me mijn leven aan en ik spiegel mezelf erin, geintrigeerd.
"Dit is je leven. Je hebt er maar een, dus wees er voorzichtig mee."
Ik neem mijn levensspiegel klungelig onder mijn armen vast en het is onhandig en zwaar en ergens wil ik het ogemblikkelijk kapot smijten, gewoon omdat ik het kan, maar ik voel de ernst van alles en ik bekijk de krassen op het glas en neem me voor er voorzichtiger mee te worden.

Het is nu zo'n vijf uur 's nachts en ik wil Damian bellen, maar hij neemt niet op omdat hij nachtelijke telefoontjes niet ernstig dunkt. Rex durf ik absoluut niet te storen. Mijns inziens was ik de laatste twee dagen behoorlijk goed bezig op een meer afstandelijke, vriendschappelijke manier met hem om te gaan en nu heb ik het natuurlijk verpest. Dat en het hele feest en bijna mijn eigen leven. Hoogbegaafd en achterlijk. Niet dood te krijgen en suicidaal. 

Ik voel me heel alleen. Ik bel de verpleegster op om Klara op te zetten, want ik zal nog beter trippen met klassieke muziek erbij. Ze brengt ook een volledige fles water mee, die waarschijnlijk wel op de rekening zal verschijnen. Verdomme. Hoeveel gaat dit grapje u kosten? Ze hebben niet eens iets gedaan; een baxtertje en uitrusten, that's it. Verdomme. Waarom lieten ze me niet op feestje? Mensen met hun goede bedoelingen altijd. 

De nodige rust wordt me ontnomen als het ziekenhuis ontwaakt. De verpleging probeert niet eens te verbergen hoe graag ze me weg willen en ik begrijp, pharmaceutisch bedrijf enzo, maar het kost zo veel moeite om wakker te blijven en als ik mijn ogen sluit, hallucineer ik ogenblikkelijk. Met grote inspanning bel ik mijn Hasseltse vriendenkring op, maar zij slapen hun roes allemaal uit op het feestje en de enige die zijn gsm opneemt, is zelf aan het trippen. Wat een soep. Uiteindelijk heeft Rex me moeten ophalen. In de tijd daarvoor benadrukten de verpleegsters nog maar eens dat het slechte vrienden zijn en dat je er niet op kan rekenen en dat waarschijnlijk niemand zou komen en ik kreeg er zo'n stress van, maar ik was veel te zwak en te laf om te reageren, om te zeggen dat mijn lompigheid hen niet te verwijten valt, dus ik zweeg maar en tripte gestresseerd verder.

...

"Morgen ben ik op reis, he ma. Ik had dat wel al gezegd, maar gulder vergeet dat toch en ik wou nog eens bellen voor ik vertrok."
"Ah, da's lief. Naar waar gaat ge nu?"
"Geen idee. Ik ga hier met een vriend liften en we zien wel waar we uitkomen. Waarschijnlijk splitsen we onderweg ook, en dan ga ik alleen verder."
"Past maar op, he."
"Ge kent me toch."
"Wel lief dat je hebt onthouden te bellen."
Onthouden te bellen?... Jarig... Mijn moeder is vandaag jarig...
"Jaja, ik had het onthouden. Hoe is het feestje daar? Veel taart?"
50 jaar is ze geworden, jij was het vergeten en je had haar ook nog eens bijna een doodskist cadeau gedaan. Om eens over een mokerslag van schuld te spreken.
"Ja, het is goed, he. Pap had taart gebakken en we hadden een stuk voor u willen bewaren, maar je was er niet schuldschuldschuldwroegingwroegingwroegingspijtspijtspijt dus je kunt niet proeven."
"Haha. Geef een feestje als ik terugkom, dan kan ik dan taart eten."
"Typisch voor u. Nu, wees voorzichtig, he?"
"Altijd."
"En we zien u graag. Dat weet ge, he?"
"... Ja... Dat... weet ik... en... ikziejullieookgraag"

Op een moto vloog ik van Rex weg, net zoals enkele tranen over mijn wangen Da's van de wind, romantisch kutkind. Zet uw klep dan dicht. Is dit voorzichtig zijn voor u? en ik ga zo'n zes weken reizen in Europa en ik hoop dat ik mezelf weer vind, want het lijkt erop dat ik me een beetje verloren ben.

Als ik mijn naam had mogen kiezen, dan was het trouwens mijn titel geworden.