donderdag 7 januari 2016

Amsterdam - deel 2


Licht hijgend wandelde ik de kamer in. Weliswaar bevond ik me in een appartement, maar het was zo klein dat de benaming van kamer niet geheel foutief geacht mag worden. Als je naar links keek, stond er aan de ene kant een stapelbed en aan de andere hingen massa's dameskleren aan kapstokken. Voor me stond een klein, rond tafeltje en rechts bevond zich de uit één zetel bestaande living en de keuken.
"Het feestje zit vol. Eerst waren er maar enkelen, die gingen wat vrienden meenemen en nu zitten we aan negenhonderd man." Ik knikte. Ergens wou ik mee, absoluut. Ik was immers nog nooit op een echt feestje geweest en een reuzeparty van negenhonderd koppen sprak me enorm aan. Maar mijn voeten zeurden en ik voelde me moe en wat was het punt om uren achter een bed te zoeken als je het direct voor een feestje zou inwisselen?
"Op Oudejaarsavond geeft de ADM ook een party. Als je zin hebt, mag je komen, hoor. Hier, ik heb nog enkele stickers en een uitnodiging."
Nadat ik mijn interesse voor het nieuwe feestje enthousiast uitte, ze de route om de ADM te bereiken genoteerd hadden en de contactgegevens waren uitgewisseld, verliet B. met haar vriendin haar appartement. Ik deed m'n kleren uit, poetste mijn tanden, ging naar toilet en klauterde het bed in. Er zat een klein raampje, met als uitzicht de ouderwetse trapgevels waar ik zo dol op ben. Ik piekerde als vanouds nog even na over het leven en viel na een half uur in slaap, mezelf bedankend om toch maar mijn buikgevoel te hebben gevolgd.


Toen ik diezelfde avond achter een slaapplaats aan het zoeken was, durfde ik niemand aan te spreken - wat niet echt kansbevorderlijk is wat slaapplaatsen betreft. Op voorhand had ik bij enkele van mijn alternatieve vrienden geïnformeerd achter mogelijke adressen en er werd me de ADM of Ruigoord aangeraden. Op dat moment wist ik niet dat die kraakpanden niet zomaar mensen te bedde lieten, ik wist wel dat beiden ver van het centrum verwijderd waren, Zeer ver. Ontieglijk ver, zoals ik later nog merken zou. Een behulpzaam koppel-met-smartphone googelde wat rond, vond geen kraakpand, maar wel het adres van Vrankrijk, een gebouw dat aan de ADM toebehoort en waar ik de meeste kansen op een zetel leek aan te kunnen treffen. Ik bedankte hen, liep ernaartoe en kwam terecht in een straat die aan de graffiti te zien ooit de smeltkroes van al het alternatief gepeupel moest zijn geweest, maar waar nu de nog onafgebroken huizen mistroostig afgesloten waren met hekken en linten. Vergane glorie. Toch zocht ik de Vrankrijk op - you never know. Voor het blauwe huis stond een zwartharige dame met een zwarte meneer als compagnie.
"Zoek je iets, meissie?" vroeg hij met een zwaar Afrikaans-Hollands accent. Ik dacht dat dit gezelschap net zoals ik de Vrankrijk binnen wou, dus ik bekende mijn nood aan een slaapplaats.
"Dan ben je aan het goeie adres, meissie, ik help je wel."
Ik bekeek de meneer aandachtig en concludeerde dat hij ab-so-luut niet mijn vrije keuze zou zijn geweest. Hij was een man, oud genoeg om mijn vader te zijn, totaal niet alternatief noch intellectueel noch kunstig, en ik kreeg er geen goede vibes van. Maar ik zocht een slaapplaats en hij kon me helpen. Dat sla je dan toch niet af?

De vrouw trok enkele foto's van Vrankrijk, met mij en, ach, laten we hem maar Meissi noemen, voor de deur poserend. Toen vertrok ze en liet me achter met een onbekende volwassen man en het steeds toenemende weeë gevoel in mijn maag. Met z'n tweeën liepen we door Amsterdam. Hij praatte luidkeels met mij, lachte en grapte tegen de mensen en ik deed mijn best om zo geïnteresseerd mogelijk te lijken en mijn intuïtie te negeren. Zelfs toen zijn hand zich opeens op mijn heup bevond. Zelfs toen hij zijn nieuwe schilderij - een hart - illustreerde door met zijn vinger een hart op mijn borstkas te tekenen. Zelfs toen ik mijn ingebouwde en al veel te vaak gebruikte reflex nuttigde om kussen met mijn wang op te vangen. Zelfs dan bleef ik met hem verder wandelen. 

Waarom?

Beleefdheid. Vriendelijkheid. Respect. Kennissen en vrienden kan ik verbaal beledigen tot op hun merg, maar vreemden? Vergeet het, dan word ik een weekhartige oester.

Zo kwam het dat ik dat ik me in het bijzijn van de walrus bevond, het gevaar aanvoelde en erkende en toch verder bleef wandelen 'om zijn gevoelens niet te kwetsen'. We kwamen bij een tramhalte. "Nog even wachten meissie, de tram komt er zo aan".
Ik moet weg. Ik moetwegikmoetwegikmoetwegikmoetweg. Toch bleef ik staan, razendsnel in mijn hoofd alle opties overlopend waardoor ik weg kon gaan zonder beledigend te zijn. Ik zocht het antwoord op mijn gsm, maar er kwam geen belletje noch sms'je van een reddende engel. De nieuwste gsm's hebben een knopje waarmee je ringtone afgaat en ik sakkerde met mijn flipphone in de hand. Toch deed ik alsof ik een sms'je kreeg, want dat was mijn reddingsboei en ik gooide hem uit naar mezelf. Denkendenkendenken. Wat weet ik van geografisch Amsterdam? Straten? Gebieden? Wacht, de Jordaan, dat bestond hier ergens, ja ja, die naam wekte bij mij altijd beelden op van een oosters land en ja, het was toch ergens in Amsterdam. 

Reddingsboei aangedaan!
"Ah, een vriendin van mij stuurt hier net of ik wil langskomen. Ze woont in de Jordaan, weet jij welke kant dat uit is?"
"Tuurlijk, meissie, daar woon ik immers ook."
Reddingsboei begint weg te drijven.
"Och, ik wandel er dan wel naar toe, da's beter dan de tram."
"How how, wacht, ik ga mee, 'tuurlijk joh, ik moet ook die kant uit."
Reddingsboei wordt een stip in de verte.

We wandelden verder en de meissiewalrus vertelde over zijn appartement, zijn schilderijen en foto's, een cadeau dat hij had gekocht en aan mij wou geven, de schoenen die ik mocht hebben. De oester knikte zwakjes, werd vanbinnen hysterisch en hij begon te merken dat de parel in mijn mond begon te verkruimelen. Er dreef echter een nieuwe ideeënboei aan: ik zou de eerstkomende straatnaam vanbuiten leren, een paar straten wachten en dan opeens vragen naar de richting voor die straat, want nu bleek toch wel dat mijn vriendin daar woonde, en vrienden, ja, die kun je niet laten wachten he? Plantage Centrum, dat werd de straat. Drie straten wachtte ik, toen nam ik mijn gsm erbij en verklaarde dat mijn vriendin dus in Plantage Centrum woonde. Of hij de weg wist? 
"Ja, ja, kom maar mee, da's iets verderop."
"Zeker?
"ja ja, zeg ik je toch? Ik ken de weg goed hoor."
Met loden schoenen maar nog steeds te veel beleefdheid ging ik verder. Ik probeerde me in te beelden hoe ik bij hem thuis zou komen en hoe ongemakkelijk ik me zou voelen. Samen kunst bekijken, veronderstellend dat hij daarover de waarheid sprak, zou een verademing zijn, maar wat baatte dat als de rest van de avond me zou verstikken? Als hij me nu al aanraakte, zo zichtbaar op straat, wat dan in zijn appartement? Nooit zou ik me veilig voelen - wat ik al van het begin had geweten.
"Veel mensen hebben een slecht beeld van zwarten, daarom dat ik je meeneem hè, om te tonen dat een zwarte ook heel goed kan zijn."
Mijn hersenen registreerden, ondanks hun total-loss, fijntjes de ironie van dit alles. Opeens kon het me niks meer schelen. Ik verklaarde dat ik dacht dat hij zich vergiste van weg, hij ontkende, ik gaf aan terug te willen en hij gaf toe, stopte een lelijk T-shirt als cadeau in mijn hand en liep samen met mijn zorgen weg. Het T-shirt gooide ik vlugjes naast een spullenhulpcontainer, wel nadat ik eerst een trui uit de stapel geconfisqueerd had.

Bevrijd, maar vol van zenuwen racete ik om bijna middernacht naar het centrum terug, alle betrouwbaar uitziende mensen quasi aanklampend op zoek naar een slaapplaats. Niets, nada, nul. Ik had net bot gevangen bij een pagan-uitziend huis, toen ik B. aansprak.
"..Oh. Wow. Wat dapper dat je dit vraagt. Ik moet wel nog naar een feestje, dus..."
"Maakt me niets uit, ik wil gerust meegaan", antwoordde ik, en we liepen de vier etages omhoog naar haar appartement.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten